m ONS ZEELAND ONZE FOTO-PRIJSVRAAG. Het drama in de pastorie of de Predikantenmoord te Driewegen in 1687 (naar officieele bronnen bewerkt) door J. BTJLO. 3 (Vervolg). Ick weet wel, dat mijn vervolgers in alles op 't voor zichtigste en hevigste hebben beleidt om mij de hartste slagen te geven en ik merek wel dat in hare boosheijt licht d'overhand sullen krijgen. Maer laetse woeden tegen 't lichaem, mijne siel sul len sij niet schaden. Laet het lichaem de uiterste schan de ondergaen, 't sal niet belet worden op te staen, en sich, naer hoop ick, noch eens al mijn vianden, bij sonder die tegen haer beter weten (en niet verblindt sijnde) mij valschelick soo scherp vervolgen, beschaemt te sijn in Gods gerichte. Ja van nu aen kan ick met soo een blijtschap mijn vervolginge dragen, als mijn vianden sich over mij verblijden. Wat is toch de werelt? Wat is toch de schande der werelt? Wat de eer? Als wij maer bij ons selven wel sijn. 't Sal alles moe ten verdwinen en 't eeuwige sal maer bestendigh blij ven en daerom bespot ick alles dat de werelt heeft, en verblijde mij dat Godt mij maer een Christen heeft gemaekt. Het is waer, dat ick in de danckbaarheijt, die ick daerover Gode schuldigh was in vele ben te kort geschoten, evenwel ist seker, dat het hoogste ein de mijner betrachtinge geweest is Gods eere ende sa- ligheijt mijner ziele. Het heeft mij dickwils bedroeft, dat mijn dienst in mijn gemeente veelsins vruchteloos is geweest door anderen. Ik hoop evenwel dat Godt noch eens hare oogen sal openen en haer laten sien mijne genegen- heijt, die ick hadde om haer opte bouwen in 't ge- loove en aen den anderen kant dat mijn vervolgers niet beoogden dan alleen om haer onnoosele tegen mij te gebruiken en aan te hitsen. Ick ben tegenwoordich wat onpasselick na den lichame soodat ik meest moet leggen. Ick ben seer amechtig en des nachts ben ick met de koorts en hart kloppingen bevangen. Echter Goddanck ick leef wel getroost en blimoedigh dewile versekert ben dat Godt mij niet sal verlaten en begeven, en sent Godt mij een ramp toe, ick ben niet beter dan duijsent anderen, die onnoosel de wreedste dooden hebben moeten onder gaan en tot een schimp en een spot voor de werelt waren. Het sou mij noch aangenaem ten opsichte van ulie- den wesen, dat de saek, al was het na mijn doot, nog eens ontdekt wierde. Echter soo niet, ick bid U.E. en al de vrienden dat, dat patientelick met mij wilt dragen. Bijsonder en bekommert U niet met mi| dewile ick selfs in blijtschap leef en mij dagelicks meer en meer getroost bevinde. 't Was mij eerst smertelick, als ick dacht om de be kende soete Juffrou. Echter nu ick met sooveel ge- De tooneelvereeniging „Luctor et Emergo" te Amsterdam, een onder-afdeeling van „Zeelandia" aldaar, maakte onlangs een boot tocht De opvarenden dachten aan de foto-wedstrijd van „Ons Zeeland" en het resultaat ziet men hierboven. Inzender is de heer J. C. Osseman, Wyttenbachstraat 85, Amsterdam (Oost). noegen mij Godt onderwerpen in de doot, als soo een gewenst huwelijk, daer ick mogelick maer al te veel opgeset ben geweest. Ick bid U.E. gelieft beide neven en nichten de Rijcke en de bekende Juffrou en hare vrienden te groeten door een briefke. Of het gebeurde dat ick haer niet meer sagh, gelieft oock soo te doen aen neef de predi kant de Clijver en door hem aen Potteij en diegene die meer mijn handel en wandel kennende oock weten hoe jammerlick ick vervolght worde ten onrechte. Groet oock neef en nicht de Clijver tot Middelburg, als ook neef Corn. Laporte en alle bekende. Is 't dat ick U.E. hier niet meer ontmoete, ick hoop, dat hierboven U.E. en mijn eerlijcke vrienden sal ont moeten. Dhr. Godin heeft versogt, dat ick tot Middelburg hem op 's Gravensteen mocht gelevert worden, dewile schilligstatueert1) presentie te hebben, doch mijn prac- tisins hebben meer genegenheijt, dat Dhr. Fiskael mij hier houd. Doch ick oordeel, dat het mij gemacke- Üoker zou geweest sijn in Zeelandt mijn defensi2) te doen, want dan konde ick veel gemackelicker die getuijgen bij mij krijgen om met mij te confrontee- ren en ick kon oock veel gereeder van daer in questi laten doen om de valsheit en lossigheit der selver te ontdecken, soo mij dat vergunt wierde.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 3