Fotowedstrijd 6 ONS ZEELAND wel weet ik, dat zij met doorborende blikken op mij lette, of ik dat marteltuig niet naar mijn voorhoofd verschoof. En of 't noodlot er mee speelde: mijn oogen werden met den dag beter, waarmee de kwelling ge lijken opmarsch hield. Ik kon 't gras dat ik moest snijden, niet onderscheiden en teen ik Wybo de hoog ste bosjes met zijn vinger liet aanwijzen, kerfde ik in dat lichaamsdeel. Sientje zag ik voor Jossie aan en ik ontdekte de vergissing pas, toen ik oudergewoonte (of oudersgewoonte?) hem zijn neus wilde afvegen. Zoo ging 't door, onderwijl mijn oogen brandden en traanden hoe is 't mogelijk? tegelijk. Dat ik mijn tormenten vol hield, dankte ik alleen aan mijn wande lingen en aan den nacht. Die hel op aarde duurde voort tot op dezen morgen. Wandelende in triestige verla tenheid 't had meer van dolen ontmoette ik op den stillen Singel een marskramer, die een brillen- koopman bleek. Ik had hem kunnen omhelzen. Op een bankje speelde zich de zaak verder af. Bril na bril zette hij me op; geen enkele gaf me baat. Reeds krabde de negociant bedenkelijk achter 't oor, toen zijn oog op een geheim laatje viel. Drie seconden later stond er een bril op mijn neus, die mijn omgeving helder voor me deed opengaan. Ik schreide van dankbaarheid. De koop was zóó gesloten. Hij nam mijn bril; ik de zijne en gaf drie gulden toe; 't laatste wat ik bezat. Fier stapte ik huiswaarts; 't leven met anderen bril, maar ook met andere oogen bekijkend, 't Diner smaakte me voortreffelijker dan ooit. Toen Sientje mij de pudding aangaf, liet ze dit gerecht vallen wegens een heftige lachbui. „Dat heb ik nog nooit gezien", gaf ze verkla ring van hare onwelvoegelijkheid, „een bril zonder glazen. tenminste op iemands neus". Het angstzweet brak me uit. Aller oogen. enfin, U kent de kwattaspreuk. Pijnlijke oogenblikken braken voor mij aan, doch zij waren niet pijnlijker, dan ik ze den laatsten tijd gewend was. En nu. ik zie weer en alle leed is vergeten. Laten we er maar niet om heen draaien een goede Zeeuw is dol op de historie van zijn land. Hij vindt het heerlijk om te grasduinen in het roemrijke verleden, om te gast te gaan bij de oudheid die er getuige van was dat verschillende plaatsen ontstonden of verdwe nen, hij groeit wanneer hij zich verdiepen kan in de vele helden-, goede-, stomme en ook wel belachelijke daden, aan welke de voormoederen en echtgenooten mitsgaders kroost zich niet onthouden hebben zich schuldig te maken. De Zeeuw pleegt historie, en als hij dat niet doet, dan is er een mankementje aan zijn hersen-machine. Deze historie-verslaafdheid is op zich zelf een on schuldig narcotum, dat hier niet over den draad ge leid zou worden als het niet heel veel keeren gepaard ging met den lust om te getuigen. Dit samen gaan kan den laatsten tijd ontstellend dikwijls worden waargenomen in de Zeeuwsche bladen en blaadjes, die zich geroepen voelen ons be halve nieuws en advertentiën van tijd tot tijd nog een andere schotel voor te zetten, n.l. een „historie-cou vert". Het wordt in vele gevallen geprepareerd door historie-slaven, die zoo door de liefde voor gelezen oude geschiedenissen bevangen zijn, dat ze evenals de voor het eerst verliefde jongeling niet anders kun nen doen dan de beminde onder de waarneming van alle kennisen te brengen en te zingen: „Is ze niet mooi en goed en lief en had ik het recht haar alleen te ken nen? De verliefde jongeman kreeg menigmaal een ont haal, dat weinig vriendelijk was, de in de netten van de historie gevangenen vergaat het over het alge meen beter, waarschijnlijk omdat, vooral in den kom kommertijd, niet iedere redacteur lust heeft op zee- slangenjacht te trekken. Men kan nagenoeg geen blaadje in ons gewest opslaan of men vindt er een historische bijdrage in, samengesteld of bijeen geharkt door een of andere inwoner van ons gewest, die zich beter tot zijn dagelijksche taak en tot het lezen der oude schrijvers zou kunnen bepalen dan over te gaan tot het publiceeren van een materie die hem als een te groote hooge hoed ons over de ooren zakt. Ik meende de aandacht op deze niet ongevaarlijke geschiedschrijver te moeten vestigen, hoewel ze zelf al een sterk luchtje af geeft. Ruikt u het niet? Laten we het stankje ontleden. Ziehier: plagiaat, verwaten heid, gemis aan zelf-critiek en oneerbiedigheid jegens het verleden, dat zich niet door den eerste den beste laat ontdekken. Alle eerbied voor den ernstigen schrijver van de Zeeuwsche geschiedenis en voor alle bevoegden die zich ernstig aan de reconstructie zetten; een penneprik echter in de hersenen van al de anderen, wier namen me telkens als ik ze voor oogen krijg, aan geestelijke prostitutie doen denken. „Het aantal amateur-fotografen die iets beteekenen, neemt in Zeeland geweldig toe", hoorden we een des kundige onlangs beweren. En zoo is het ook! Vooral ge durende de zomermaanden is in onze provincie het foto grafeeren tot een sport geworden die met toenemenden hartstocht wordt beoefend. Teneinde dezen vooruitgang der liefhebberij-fotografie eens tot uiting te doen komen, hebben we besloten tot en met 30 September voor de lezers van „Ons Zeeland" een fotowedstrijd te organiseeren. Tot dien datum zal in ieder nummer van ons blad één foto worden geplaatst, afkomstig van een fotogra feerend lezer, die het fotografeeren als amateur beoefent. Beroepsfotografen zijn dus buiten dezen wedstrijd gesloten. Het behoeft natuurlijk geen betoog, dat alleen de beste en meest geslaagde inzendingen voor een plaatsje in aan merking zullen komen. De inzenders van de foto('s) (opname van aardige groepen; dus geen stads-, dorps- of landschapsgezich ten) welke in „Ons Zeeland" gereproduceerd worden, ont vangen als tegenprestatie een aardige verrassing. Fotografeerende lezers, aan den arbeid dus. Legt m de zomersche dagen aardige gebeurtenissen op de gevoelige plaat vast en doet ons het resultaat van uw werk toe komen. We stellen niet den eisch, dat de foto's binnen de grenzen van Zeeland opgenomen worden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 6