8
ONS ZEELAND
Wat lief is ze toch
voor me, dacht Dolf,
maar zeggen durfde hij
het niet, wel pakte hij
haar hand en samen
liepen ze toen zwijgend
langs het pad.
Nadat ze een eind ge-
loopen hadden, gingen
ze rusten om wat te
eten, maar Dolf was
zoo ongeduldig, dat ze
niet lang bleven zitten,
maar spoedig weer op
weg waren, vol verlan
gen naar het nieuwe
dat ze spoedig zouden
beleven.
Heel, heel in de verte zagen ze het bosch lichter
worden, zelfs meende Blauwoog je zoo nu en dan een
heel klein tipje lucht te zien. Je kan je voorstellen, dat
ze haast hadden om te zien wat dat wel zou
zijn.
Het duurde echter nog wel een uur, voordat ze met
zekerheid konden zien dat het bosch daar werkelijk
veel dunner werd. Vol verwachting tuurden ze naar
het einde van het pad.
„Wat doen jullie hier?" klonk plotseling een stem
metje van achter de struiken.
Hè, wat schrokken ze van dat geluid, dat hadden ze
toch heelemaal niet verwacht hier iemand aan te tref
fen. Ze keken in de richting vanwaar het geluid kwam
en zagen tot hunne groote verwondering een knaap
staan,gekleed in een donker rood fluweelen buisje
en gewapend met pijl en boog.
„We moeten naar het Kristallen Paleis ant
woordde Dolf „weet u ook waar dat is?"
„Zeg maar gerust „jij" hoor, ik ben jager van den
Koning, die ginds in het Kristallen Paleis woont. Ik
heet Pijl, en was hier aan het jagen, en hoe heeten
jullie, en waar komen jullie vandaan?
Dolf vertelde de heele geschiedenis van Blauwoogje
en van hem zelf en al wandelend luisterde Pijl vol aan
dacht naar het verhaal.
Wordt vervolgd).
DE WAARHEID
door
ELSA KAISER.
„Houdt je van mij?"
„Hoe dikwijls heb je mij deze vraag niet gedaan!'
riep zij lachend.
„Altijd door wil en moet ik het hooren. Anders kan
ik "het niet gelooven. Hou je van me
„Mijn lieve, lieveling!" en haar armen vlogen om
zijn hals.
„En heb je nog nooit, nooit iets voor mij verborgen
gehouden?" Zijn lachje en zijn teederheid maakten
plaats voor ernstige strengheid. Hij hield haar polsen
omkneld. Zij probeerde haar handen te bevrijden. On
rustig keek ze hem in 't gezicht. Ach, vond ze toch
maar een luchtig schertsend woord, dat deze spanning
zou breken. Ze vond echter niets.
„Hoe meen je dat?" kwam eindelijk haar angstige
vraag. „Wat is verbergen?"
Haar handen kwamen vrij en ze streek nu liefko
zend over zijn mouw.
„Iets voor mij verbergen beteekent in dit geval, je
door een ander te hebben laten aanraken of kussen.
Is dat nooit gebeurd zoo lang je mij kent?" Zijn don
kere oogen zochten op haar gezicht.
„Antwoordt me!" drong hij aan.
„Toe, laat me even nadenken?" smeekte ze klein.
„Heb je mij soms werkelijk iets te verbergen?" vroeg
hij dringend en ongeduldig.
„Ja. ik geloof. iets".
Ze keek hem niet meer aan, haar armen hingen slap
langs haar slanke lijf, ze zag er zielig, hulpeloos uit.
„Wat is het, wanneer wasgebeurde dat?"
bracht hij met moeite uit, terwijl zijn gelaat er uit
zag als dat van een rechter van instructie.
„Ach, lieveling, lieve Paul...." de angst klonK in
in haar half zachte stem. „Ik zal je alles vertellen,
alles, wat je weten wilt. Maar niet zóó. Trek niet zulk
een boos, onverzoenlijk gezicht, ik herken je bijna
niet meer. Je bent zoo vreemd en zoo ver van mij af.
„Kom, zeg op, wie.... wanneer.... spreek!'
Zachtjes zeide zij
„Eens was ik met kennissen een avond uit geweest.
Een vriendin en haar man hadden mij uitgenoodigd.
Het werd een groot gezelschap. De zwager van mijn
vriendin was er ook bij, hij was dokter. Ik kende hem
van vroeger. Hij beviel mij en wij waren in een leven
dig gesprek geraakt. De anderen luisterden naar ons
debat.
Eindelijk moest ik echter vertrekken, het was reeds
tamelijk laat geworden. Hij wilde mij thuis brengen,
doch onderweg stelde hij mij voor nog even ergens
een kopje thee te drinken. We hadden nog zooveel te
praten, langzamerhand liep het restaurant leeg.
één uur.
Ik droeg dat zijden japonnetje, dat roze, je kent
het! Hij boog zich plotseling naar mij over en kuste
mij in den hals.
„Wat wil je nu doen?" vroeg hij, „je laatste trein
is weg?"
Ik zat verstard en dacht na,
„Luister", zeide hij, „ik heb een voorstel, maar neem
het precies op zooals ik het bedoel. Kom met mij mee,
doch denk nu niets leelijks van mijn voorstel, smeek
ik je. Ik heb een heel mooie bibliotheek. Je zult onge
stoord zijn."
Ik zeide niets, alleen.... m'n hart klopte in m n
keel.
„Niet waar", begon hij weer, „het is niets erg en
er zal niets gebeuren als jij niet wilt."
Ik zweeg nog atijd. Hij zag mij ernstig vragen 1 aan.
Ik vond hem aardig.
„Ik kan niet", antwoordde ik en dacht aan jou, lie
ve Paul.
„Goed, zooals je wilt, het spijt me heel erg ant
woordde hij mij.
Plotseling lag alles in scherven, de gansche mooie
avond, ik had hem toch vertrouwd en hij was een gen
tleman. Hij moest niet denken, dat ik dom of bekrom
pen was.
Vervolg op bladz. 13