ffetWiegekmd PUROL ONS ZEELAND KON. DRUKKERIJ G. W. DEN BOER MIDDELBURG Levert alle soorten DRUKWERK in keurige uitvoering tegen billijken prijs Lange St Pieterstr. F 33 En soo blijve ick wachten op den wille en uijtvoe- ringe van 't besluit des Almachtigen. 4 len en academiën als oock mijn kerkeraedt niet hebben nagelaten mijn oprechten handel en wandel en bijson deren ijver in mijne bedieningen met publique acten en attestatien te toonen. Doch wat is 't als de booze de overhant hebben, soo sal 't haer niet genoegh sijn mijn vervolght te hebben, maer men sal oock dese met de tonge om mijnen't wil steken. Doch ik bid U.E. en de vrienden doch dit, pa- tientelick te willen dragen en 't sal doch niet langer als tot den jongsten dag dueren. En wat kan daer of de schande ons 't onrechte aen- gedaen ons geven, of nemen Na de siel, sullen wij soo veel te heerlicker wezen. Wat de doot belanght, die sou ick met de grootste vreugde omhelsen, niet alleen om bevrijdt te sijn van alle moeilijckheden des lichaems en der ziele, die ons dagelix ontmoeten, 't sij in lichamelicke, hetsij in gees- telicke swakheden, maer bijsonder omdat ick verse- kert ben, van die heerlicke verwisselinge die ick om het bittere lijden mijns saligmakers doen soude. Die gedachten doen mij de werelt, en alles dat daer in is verachten, al hoewel het mij eerst moeilick viel de bekende 2) uit mijn gedachten te werpen, doch dat nu overwonnen hebbende, soo suchte ick maer uijt dese leemen hutte te mogen verhuijsen, ende eeuwige taber- naclen te bewonen. Wordt ick hier gesmaedt, ick sal met Love 3) en duijsent anderen soo veel te meer ver- heerlict worden. Vele hebben mij veroordeelt en benijdt dat veeltijds met een vroolijck humeur heb geleeft, echter ick heb reden om Godt daerover te dancken, en niettegenstaen- de ick mij somwilen met een aardsche historie en klucht heb kunnen vermaeken, het is evenwel niet ge weest als om mijn hersenen die afgeslooft waren in geestelicke overdenkingen of andere moeilijke werel- sche afférens, wederom tot rustige saeken bequaem te maken en ick heb evenwel in dat alles (alhoewel soo volmaekt nie als het behoorde) niet nagelaten dat te beoogen 't gene tot opbouwinge van Godts kerke en stichtinge mijner siele behoorde. Dese gewoonlicke blijtschap is mij niet dan op een vast fondament in 't geloove gebout geweest, hetwelck mij geleert heeft (doch maer ten deele) in tegenspoet mij Gode onderworpen en in voorspoet danckbaar te sijn. En op dat fondament is 't dat ick in spijt van alle mijn vervolgers, segge ,,'t Leven is mij Christus en 't sterven is mij gewin."4) Ick weet wel dat ick nu bij vele een uitvaagsel der werelt ben geworden, ja dat vele vrome en voorzichtigen, door mijne vianden bedrogen sijnde, mij daervoor aanzien, doch tegen dat alles sterkt mij eene goede consciëntie mijner onschuldig- heijt, hoe omsichtigh en arglistigh mijne vianden met grooten schijn van waerheijt dat ook hebben beleidt. Ick leef in mijne gevanchenisse met redelick genoe gen alhoewel het mij wel gesagrineert heeft, dat mijn saken niet beter voortginghen en nademael ick niet meer kan wandelen of de vrije lucht gebruijken, soo ben ick eenige dagen onpasselick geweest, met een be- noutheijt op de borst dewile mijn bloet sonder de exercitie des lichaams te drabbig sijnde, de longe niet mackelick passeert, maer mij een benoutheit verweckt, hetwelck mij over vele jaren een sware en gewone - licke ziekte geweest is, soo dat in den slaep somwijlen scheen te versticken. Doch Godt danck 't is nu wat beter met mij en de twee mannen die mij dagelix bewaren en oppassen, brengen mij redelick gemack toe en zoo passeeren wij de tijdt, altemets met een eerlicke exercitie, altemets met schriven, altemets met de verdruckingen Jobs en andere heiligen te lezen, als met bidden en singen. Ick hoop immers dat U.E. noch niemandt van de vrienden over mij bekommert zijt, want soo ick dat ver nam, t zou mij om Uwent- en der vrienden wil een droefheijt veroorsaken. Soo ick wist dat het aengenaem sou sijn, ick sou mijn gebiedenisse versoecken aen de bekende 5) die mij eertijds tot mijn grootste droefheijt was, omdat ick niet wel kon versetten, haer besittinge nooit te meugen hopen. Doet oock soo de gebiedenisse aen haer Ed. vrienden en bijsonder U.E. liefste. Ik durf, waerde Heer, U.E. niet langer ophouden. Versoeck, dat bij gelegenheijt hiervan communicatie geeft aen de vrienden te Middelburg, want 't sou kon- nen sijn, dat ick niet meer sou kunnen schriven als ik op de poort sat, of te Middelburg sal sijn. Ick wil, eindigende over mijn vervolgers, hoopen dat sij eens bekeert sullen worden en sien wat sij gedaen hebben als oock dat Godt mijn onnoosele gemeinte, die nu ten deele verblint is, noch eens de oogen sal openen, opdat se mogen bemercken, dat ick haer niet dan in oprechtigheijt heb trachten te vermaenen en de innerlicke vreese Godts te leeren. Immers is 't al vruch teloos, ick heb 't mijne gedaen, gelieft Godt geen was dom te geven. Ick leef nu in gevanchenisse soo getroost als daer, wachtende met lijtsaemheijt alles wat Godt mij toe sent, en soo bevele ick U.E. en de vrienden bijsonder, mijn heer U.E. broeder en sijn liefste onder de protecti Gods en blijve Mijnheer U.E. verplichtste en verdruckste dienaar, Jacobus de Cliever. Hage, op de kamer daer de Heeren de Witten eertijds saten, den 19 Juli 1687 Deze laatste brief getuigt van een bitterheid tegen zijn vervolgers en aanklagers, van een moedeloosheid omtrent zijn vermoedelijk verloren zaak en weinig hoop op vrijspraak, doch tevens van een berusting en on verschilligheid in het onvermijdelijke, dat hij komen ziet, in het verschrikkelijk lot dat hem wacht op pijn bank en schavot. Toch lijkt het mij toe dat die berusting en onver schilligheid slechts schijnbaar is en gehuicheld wordt tegenover de wereld en hij door deze redeneeringen tracht zijn geweten te stillen. Uit de vier brieven blijkt dat hem de meeste smart veroorzaakt de scheiding van zijn geliefde. Hij noemt Moeders nemen voor de roode, gesmette of ontstoken huid van de kleine, Suitsluitend het allerbeste, en dat is Doos 30 en 60 ct. Tube 80 cf Bij Apoth. en Drogisten

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 4