AMI VE IVEDhALENVOOQ DE JEUGD.1 DE SCHRIJVER ONS ZEELAND 13 Daarom heeft het mij ten zeerste geërgerd, dat onze eertijds beruchte motorveerboot „Koningin Wilhelmi- na" telkens weer in het licht der publieke belangstel ling wordt gestuurd. Dezer dagen nog geschiedde zulks. Toen de motorveerboot tijdens den storm niet uitgevaren was (er lag een andere boot in den dienst) maakte een der provinciale bladen van de afwezigheid der „Koningin Wilhelmina" gewag. Niets bijzonders natuurlijk dit bericht, de pers is er voor om haar le zers op de hoogte te houden. Een dag nadat het bericht verschenen was las ik in een ander blad de mededeeling „Men gelieve uit het nieuwtje van courant zus en zoo geen verkeerde gevolgtrekkingen te maken. De boot voer niet omdat ie niet bestand zou zijn tegen een storm, maar omdat ie schoongemaakt moest worden". Zooals gezegd, ik kan humor, zelfs in een dagblad waardeeren, maar ook daar moet de humor grenzen hebben. Bij het lezen van de toelichting op het onschuldige berichtje van het eerste blad schoot alle lezers van zelf te binnen „Deksels ja, dat is waar ook, die fer ryboot. daar heeft destijds een leelijk luchtje aan gezeten". En dat is voor die boot, die al genoeg geplaagd is, lang niet prettig. PRINS STIPAN door C. v, L. Wat ik jullie nu ga vertellen, is over een prinsje. Ha, een prinsje, zullen jullie zeggen, wat fijn om dat te wezen. In een paleis te wonen, altijd alles te krij gen wat je wenscht, en dan feestjes, lekkernijen Ja, ja, maar ons prinsje, waar ik nu over vertellen ga, was toch niet tevreden. Hij stond voor 't raam van zijn prachtig paleis en keek naar buiten, daar in de verte speelden een troepje jongens. Echter ondeugende rak kers waren het, dat kon je wel zien aan de schitterende oogen en roode wangen, terwijl ze nu zonder zich er gens om te bekommeren, op den grond rolden en elkaar aan de haren trokken, schreeuwden ze dat hooren en zien je verging, maar pret hadden ze. Kijk, daar wilden ze elkaar nat gooien, één trok zijn klomp uit en schepte die vol water uit den vijver. Ons prinsje rekte zich uit en hield den adem in, om toch vooral niets te missen van dat heerlijke spel, zijn oogen glinsterden. Pang, daar ging een deur los, een lakei stond op den drempel, rechtop met onbeweeglijk ge zicht. „Uwe Hoogheid wordt bij Hare Majesteit ver wacht." Met een zucht keerde het kind zich om en duwde de lange blonde krullen weg die over zijn wangen en voorhoofd hingen, die krullen, waaraan hij zoo'n hekel had, omdat hij zich daardoor op een meisje vond lijken, waarom mocht hij ook geen kort haar, zoo als andere jongens, waarom mocht hij ook niet mee spelen aan dat heerlijke wilde spel daarbuiten en met een treurig gezicht volgde hij den lakei, naar de vertrekken van zijn Moeder. Zijn Moeder was aan 't schrijven, ze was druk en hield een brief in de hand, waarop ze peinzend staar de. Toen ze haar jongen zoo langzaam naar binnen zag komen, zuchtte ze, ze begreep wel wat er in hem omging, en vond het treurig, dat ze niet bij machte was om hem vroolijk en onbezorgd te laten kijken, want hij was een prins en prinsen kunnen nu eenmaal niet met gewone jongens spelen en ravotten. Wordt vervolgd). (Een Indische schets) door W. VAN LELYVELD VAN CINGELSHOUCK. D»e R,^yoTTENDÊ &eKjG,»rl-'S. Ergens op eene onderneming in den Oosthoek van Java, was hij schrijver hij was echter geen gewone schrijver-djoeroe-toelis, maar tevens rechterhand van den chef, die hem allerlei werkjes opdroeg, waarmede hij zijn employé's niet wilde belasten verder vraag baak voor een ieder, zoowel voor den chef, als voor de employé's, als voor de Inlanders. Hij was niet jong meer hoe oud precies kon hij niet zeggen, daar er voor Inlanders geen burgerlijke- standsregisters zijn, maar naar schatting tegen de zes tig. Als Javaan voelde hij zich ver verheven boven de Madoereesche mede-opgezetenen, maar bovenal ook door zijn positie van vertrouweling of vraagbaak. Dat hij wel „gapte", wist een ieder op de onderneming, behalve de Administrateur, die altijd het grootste ver trouwen in hem had. Tegen zijn chef alléén was hij uiterst beleefd en onderdanig, tegenover de geëm ployeerden waardig, tegenover de Inlanders uit de hoogte. Ja, hij „gapte", de waardige gochemerd, maar heel voorzichtig. Naast zijn schrijversbaantje, moest hij ook materialen „ontvangen", had hij ook uitbetalingen Vervolg op bladz. 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 13