ONS ZEELAND 15 COPYRIGHT P. I B &0X6. C&PêNHAGEN Szi Verdrietigheden bij het apporteeren. te doen aan leveranciers, moest hij ook padi in- en verkoopen. Met de leveranciers stond hij op voet van gelijkheid, als hij alléén met hen was, maar in 't bijzijn van zijn chef, speelde hij de waardige, dan snauwde hij hen af, drukte hen op het hart goede materialen te leveren, dreigende die anders niet te accepteeren. Maar werden die dan geleverd en door hem gekeurd en ontvangen, dan lette hij zoo nauw niet op kwaliteit en juiste hoeveelheid en dan schoot er bij de betaling altijd een aardig duitje voor hèm over. Met den in- en verkoop van padi, behoefde hij de leveranciers, die tóch maar opgezetenen der onderne ming waren, niet in complot te nemen, die lui kenden zijn weegschaal immers niet, wisten niet hoe handig hij daaraan knoeide en zoo altijd meer gewicht ontving, dan hij betaalde en minder uitwoog dan het werkelijke gewicht was, bij verkoop. Zoo klopten de zaken altijd vrij goed voor zijn chef en indroging mocht er immers altijd zijn, als hij maar zorgde dat deze binnen zekere grenzen bleef. Hij en zijn familie hadden daardoor vrij rijst en niemand kon hem snappen. Toen hij op de onderneming kwam, nu reeds vele jaren geleden, was hij maar een eenvoudig manneken, een pienter Javaantje met hoofsche maniertjes, dat lezen en schrijven kon was zijn maandloon maar ge ring, f 15.hij leefde er echter goed van, ten minste uiterlijk was altijd keurig gekleed en wist „stand" op te houden tegenover de andere Inlanders. Ook toen reeds voelde hij zich verheven boven die anderen, hij was immers „Javaan". En langzamerhand, naar mate zijn loon steeg, verkreeg hij gezag over hen, door dat hij wel eens geld uitleende tegen hooge rente. Later trouwde hij een Javaansche, dochter van een verarmden prijaji, en hij steeg nog meer in aanzien door het groote feest dat hij toen gaf. De gamelan speelde heel den dag en heel den nacht, steeds waren de lage lange tafels gevuld met allerlei inlandsche heer lijkheden. Eindelijk kon hij daarna, tengevolge van zijn „handigheidjes", een steenen huis laten bouwen, wel niet groot, maar tóch een steenen huis, één der idealen van den Inlander. En. hij was gelukkig 's avonds, nadat hij ge- mandied (gebaad) en gegeten had, zette hij zich in den leunstoel, dien hij op de vendutie van een der vertrokken employé's gekocht had de beenen breed uit, de sarong sierlijk daartusschen geplooid en de handen uitgespreid op de leuningen. Dan genoot hij en de voorbijgangers bogen allen en passeerden in gebogen houding, één arm omlaag houdend en had den een groet, of zeiden „permissie", waarop hij dan met „Inggih" antwoordde. Dan werd hem een groote kop thee gebracht, zonder melk, en rookte hij strootjes. Voor het naar bed gaan, las of liever zong hij met ge dempte stem, den Koran. Vele jaren had dat leventje zoo voortgeduurd en hij was nu ook eigenaar van sa- wah's, de mooiste stukken had hij weten in te palmen. Hij was nu een rijk Inlander geworden en hij begon er aan te denken, ziek te worden, ten einde van zijn baantje af te komen. Ontslag uit zijn betrekking vra gen, dat wilde hij niet, dat kón hij niet, want dat zou min of meer „korang adjar" (onbeschoft) zijn. Dat doet een Inlander niet, of hij moet een zeer geldige

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 15