4 ONS ZEELAND ik door Z. Vlaanderen's velden tram, denk ik Land, wat ben je groot. Men ziet hier in eindelooze verten weiden, bouwland, weiden, en overal de eindeloosheid van den blauwen zomerhemel. We zijn nu in Axel aangekomen, een plaatsje waar van niet heel veel te vertellen valt. Het is levendig, heeft een dorpsch aspect en is voor een groot deel pro testant. Er is hier maar één bijzondere attractie de molen. Een gewone molen uit de 18e eeuw, waarvan men de kap heeft weggenomen. Hij is min of meer bekend geworden door een vermaarde spookgeschie denis, waarover eenige jaren geleden nogal geschre ven is. We klimmen moeizaam naar boven, minder met het doel om eventueele spoken in Ons Zeeland te kunnen introduceeren, dan wel om van het mooie panorama te genieten, dat de z.g. „kapzolder" geeft. Men schijnt in Axel niet alleen pret-, maar ook kunstlievend te zijn. De eerste karaktertrek toont zich in het drukke bezoek aan de dansgelegenheden, die met de Pinksterdagen goede zaken maken en het concours hippique, dat sterk den indruk maakt, een gokpartij te zijn. Immers het programma vermeldt bijna driemaal het aantal paarden, dat in werkelijkheid aanwezig is. Maar desondanks schijnt het talrijke pu bliek zich uitstekend te amuseeren. Dan de kunstlievendheid. Wanneer men naar Axel gaat, verwacht men niet op een prima uitvoering van Shakespeare's Hamlet te worden getracteerd. Het Nieuw Gentsch Tooneel, dat zich door zijn Shakespea- re-vertooningen een zeer goeden naam heeft verwor ven, had hier den tweeden Pinksterdag een openlucht voorstelling georganiseerd, die zeer in den smaak viel en druk bezocht werd. Dit zijn zoo de Pinkster-genoegens van Axel. Met de mentaliteit van een deel der bevolking maakten we op een eenigszins ongewone wijze kennis. Het ongeluk wilde nl., dat we op een mooien avond met de auto van onzen gastheer op 'n binnendijk bij Axel van het goede spoor raakten. Bij een scherpe kromming vloog de auto uit den bocht en strandde in de struiken, die langs den dijk zijn geplant. We waren in een benarde positie. Ongerekend het feit dat de auto ieder oogen- blik in de diepte kon storten, leek het ook onmogelijk den wagen weer op den goeden weg te krijgen. Maar er daagde spoedig hulp op. Een groot aantal boeren uit den omtrek, die waarschijnlijk de gelegen heid wilden aangrijpen, de Pinksterdagen buiten den gewonen sleur te willen doorbrengen, stroomde op de plaats des onheils samen. 't Begon met hatelijke opmerkingen ,,'t Za sente koste. zei er een. „Wa vast zit, zit vast", profeteerde een ander. Een evenmin optimistische stem merkte op ,,Die krieje d'r in gin 'onderd jaer uut". Een dikke boer met een rood opgezet gezicht, werkte zich uit de menigte naar voren. Dreigend keek hij van den een naar den ander en zei Die kom nie' los. Jan, alt de paerden is". Dit laatste gold den knecht, die op een drafje wegholde. Wij accepteerden dankbaar de aangeboden hulp. De pessimistische beschouwingen namen we maar niet se rieus. Zoo is een boer. Elk voorjaar zegt hij opnieuw er komt niks van den oogst, en toch bewerkt hij even welgemoed het land. De knecht kwam terug met paarden, touwen, kelder- winders alles te zamen een onstellende hoeveelheid materiaal. Jongens, er werd gewerkt Ieder die een paar han den aan z'n lijf had, trachtte die te gebruiken. Maar het ging niet makkelijk. „Zie nou eens", zei een van m'n vrienden, die eco- nomisch-filosofisch is aangelegd, „je kunt merken dat er geen organisatie is. Ieder werkt hier op z'n eigen houtje." En het was zoo. Maar de organisator, die ons uit den nood zou helpen, was al in aantocht. De man met de snor Overigens was er niets, dat de aandacht naar hem zou hebben getrokken, toen hij met een vervaarlijke snelheid op zijn fiets kwam aan- peddelen. Hij stopte plotseling, overzag met een ken nersblik de situatie en een oogenblik later schalde zijn stem boven het rumoer uit. De bevelen volgden elkaar op en het duurde niet lang of de auto stond op den weg. Maar toen begonnen de moeilijkheden pas. M'n vriend, bestuurder van de auto, had als een weinig verklaarbare, maar in ieder geval onvoorzich tige voorzichtigheid een ander als de eigenaar van de auto genoemd. Ongelukkigerwijze was het nummer aan een der omstanders bekend, en toen de dikke boer dit hoorde, brak er een onweer los. „Was da noe," schreeuwde hij buiten zichzelf, „most ik julder daer noe vor 'ellepe, da julder me staê te beliege 't Was waar. Maar gedane zaken nemen geen keer. Het was onmogelijk den boer aan het ver stand te brengen, dat hier niet van voorbedachten rade sprake was. M'n vriend werd zenuwachtig, vooral toen de ons omringende boeren in algemeene ontstem ming begonnen op te dringen, en toen een van hen schadevergoeding voor z'n platgeloopen aardappelveld eischte, weigerde hij kortaf. Wees voorzichtig. Want nu steeg de woede tot razernij. Met eenige moeite gelukte het mij den storm te bezweren. Maar de ver leende hulp moest duur betaald worden. Uit vrees voor verdere moeilijkheden, accepteerde ik zwijgend het geëischte. Maar die ouwe, dikke boer Toen ik zoo grif toestemde, kwam er toch éven een zachtere stemming bij hem boven. Hij draaide zich een halve slag om, sloeg z'n oogen neer, en gromde „Doet d'r rnaer twee gulden of." Zoo gebeurde het. En het volk trok af. Maar zie toen ik het geld te voorschijn haalde, keek hij er met een somber gezicht naar, bedacht zich langen tijd voor het aan te nemen, en zei met een hoorbare inspanning „Geê 'tun 'elt maer". De helft. Ik keek hem eens aan. Maar hij mij niet. „NeeT zei ik koel, „je hebt dat gevraagd, dus betaal ik het." Zwijgend nam hij het aan en zichtbaar beschaamd draaide hij zich af. Zeker, hij had te hoog getaxeerd, althans volgens zijn berekening, want wat de mijne betrof, ik was van meening, dat zij er maar heel normaal mee betaald waren. Misschien is dit een les geweest Ik weet het niet en het doet er ook niet toe. Ik heb door dit voorbeeld alléén eens even een ander licht willen laten vallen op een karaktertrek van den boer, die dikwijls anders begrepen en voorgesteld wordt, dan ze in werkelijkheid is. SPREKENDE WAPENS. De heer B. J. de Meij te Ritthem schrijft ons Mag ik zoo vrij zijn om aan het artikel van Jan Vermeer over Sprekende wapens van Zeeuwsche ge meenten eenige andere voorbeelden toe te voegen Krabbendijke heeft in zijn wapen drie krabben en Duivendijke drie duiven, terwijl in 't wapen van Ka- pelle twee kapellen (kerkjes) voorkomen. Voorts is het wapen van Kleverskerke een klauw van een vogel, daar vroeger de naam moet geweest zijn Klauwerskerke. Koudekerke heeft tot wapen een kerk in den kouden winter. De koude moet te zien zijn aan

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 4