18
ONS ZEELAND
doe je best nog mèr 's m'n ouwen, 't Is voo' de leste
keêr."
Gelukkig dat zijn zwijnenhersens niet in die mate
ontwikkeld waren, om de beteekenis dezer woorden te
doorgronden, anders had den beklagenswaardigen suk
kel, naar alle waarschijnlijkheid, niet zoo tevreden lig
gen maffen.
Enfin, zalig zijn de onwetenden, want terwijl ie zich,
onder diepe verzuchtingen, nog eens moeizaam op zijn
andere zijde wentelde, naderde een joelende en tie
rende bende zijn rentenierswoninkje. Voorop liep Piet
de slachter met zijn blauwe kiel en knielaarzen aan.
Z'n leeren koker met vlijmscherpe messen bengelde aan
den riem om zijn buik. En kijk, de bloeddruppels van
het varken, dat hij 's voormiddags gekeeld had, waren
als hèlroode stippeljes, nog zichtbaar tusschen de
baardstoppels op zijn gezicht. Achter hem volgde de
bende schoolkinderen. Twee jongens trokken triom-
phantelijk het slachtkarretje mee. Blij waren ze, dat
Piet hen uitverkoren had om het lange, tweewielige
karretje, waarvan de bodem heel laag bij den grond is,
te mogen trekken. Hoe meer de stoet het huis van Jaop
van Annekee naderde, hoe grooter het aantal jongens
en meisjes werd. „Jongers, Piet mot 'n keutje gae
slachte, kom mee de schoöle gaet toch nog nie' an."
En op deze wijze werd de, op bloed beluste schaar,
meer en meer uitgebreid. Het geleek wel een executie
optocht onder Robespierre's schrikbewind.... Knorre
snorkte onderwijl rustig door, onbewust, dat de val van
het Damocleszwaard aanstaande was. Lena en Jaop
werden echter door het geloei van de jeugd reeds ver
wittigd. Jaop had z'n oude pantalon reeds anderhalf
uur geleden omgeheschen, en hij haastte zich nu om
bij 't kot te komen en het deurtje te openen. De eerste
acte van het treurspel nam een aanvang.
Met stoïcijnsche kalmte, die nu eenmaal bij zijn vak
behoort, baggerde Piet met zijn laarzen door den mest,
zoo het kot binnen.
„Vooruit, ouwe grappemaeker, je leste uurtje is
'ekome", bromde hij en maakte meteen aanstalten om
het viezig zwart-kleeverige, en veel gebruikte touw aan
één van de achterpooten te binden. Knorre scheen
echter, als door een plotselinge ingeving, bewust te wor
den van het naderende onheil, want met een ongewone
vlugheid, sprong hij op en rende, langs Piet heen, den
loop in. Hier werd echter spoedig het touw aan zijn
achterpoot bevestigd en toen d'r uit, vooruit, naar den
zinkput om gekeeld te worden.'t Was alsof Knorre
het rook, want hij vertikte het om een poot te ver
zetten. Helaas, de overmacht was hem te sterk, want
met vereende krachten werd hij, hardhandig, aan zijn
lange ooren en staart, weggesleept naar den zinkput.
Luidkeels brulde Knorre zijn protesten uit, maar 't was
tevergeefsch. Hij werd nog uitgelachen door de hard
vochtige jeugd bovendien. Ha, nou opletten jon
gens, daar gaat ie Twee mannen hadden het
touw vastgegrepen en. floep. Met een handigen ruk
was de achterpoot van onder het nederigste gedeelte
van Knorre's lichaam weggetrokken. Tegelijkertijd viel
ie van zijn drie andere prikkels af en daar lag ie nou
op zijn zijde.Nu ging het gebeuren.De span
ning was duidelijk zichtbaar. Een paar meisjes gichel-
den zenuwachtig. „Goed kieke jongers, noe kriegt
'n eêst 'n klein sneetje in z'n 'alles dat kietelt 'n bitje,
ie kreunt 'r van...." De mannen hielden het touw
stevig vast, onderwijl Piet met zijn laars, den kop van
Knorre zoo ver mogelijk achterover drukte. In zijn rech
terhand hield hij het groote steekmes stevig omkneld
en richtte het precies in het kleine spekwondje.
Een oogenblik draalde Piet, en dan.rrrt.een
forsche stootEen verstikte gilen een straal
rookend bloed gulpte over het mes en de ruwharige
hand van Piet. De strot was ineens afgesneden. Als
een klein riviertje vloeide een stroom van bloed naar
den zinkput. De stervenskreten van het dier waren
vèr hoorbaar. In zijn doodsstrijd sloeg hij wild met de
korte pootjes, en Piet moest zijn kop wat terug trekken,
want met zijn voorpooten slingerde hij de bloedspetters
ver weg. En onderwijl zijn ziel naar den varkenshemel
vlood, braken zijn oogen, die verdwaasd en nog ontzet
naar Jaop hadden gekeken als in een stille aanklacht.
Nog eenige stuiptrekkingen en weldra lag daar zijn
logge lichaam, slap en gevoelloos. Het koddige krul
letje, het eenige sieraad aan zijn geslacht toebedeeld,
verdween langzaam uit zijn staart. Dood was ie,
zoo dood als een steen.
Koelbloedig was hij vermoord, hij had geschreeuwd
en er was veel bloed gevloeid de jeugd had weer een
genoegelijk schouwspel gezien en ging, grinnekend, naar
school.
Het dooie beest werd op het karretje geheschen om
naar het z.g. slachtveld even buiten het dorp, vervoerd
te worden. Dit terreintje werd, hetgeen duidelijk zicht-
baarbaar was aan de vele resten van verbrand stroo,
gebezigd om de varkens te branden.
Piet vond, dat de rugborstels van Knorre niet gemak
kelijk zouden verbranden en begon ze daarom ijverig
met z'n borsteltrekker, bij plukjes tegelijk, uit de huid
te trekken. Piet liet zijn klanten steeds in den waan,
dat dit nóódig was, doch verzweeg wijselijk, dat hij die
varkensborstels voor een behoorlijk prijsje verkocht.
Toen Piet, volgens zijn meening, voldoende varkens
voeren van Knorre geplukt had, werd het cadaver met
het stroo zoodanig opgewarmd, dat die resteerende 'bor
stels spoedig verpulverd waren. En toen al de borstel
tjes schoon weggebrand waren en Knorre daar lag in
zijn kale bloote lijf, vies en zwart gebrand, werd hij
weer op de kar getrokken en ging het terug naar huis.
Lena had de emmers water al gereed gezet en nadat
het zwarte varken op het straatje, achter het huis,
neergesmakt was, werd er begonnen met het schrabben.
Piet en Jaop, elk met zoo'n geweldig mes, krabden en
schraapten, dat het een lust was: Knorre werd nog
mooier en schooner dan ie d'r ooit had uitgezien. De
frissche matgeele kleur van de zwoerd, deed het water
in je mond komen. Toen hij heelemaal schoon geschrabd
was en er geen enkel vies plekje meer te bespeuren
viel, werd hij door Piet, zeer behendig, met het groote
hakmes onthoofd. Daarna een lange snede door het
spek over den rug en nou kon je eens zien hoe dik het
spek wel was. Sjonge, sjonge, wat 'n dikte. „Lena geef
'ier de kraffe, dae' mot op 'edronke oöre", meende
Jaop, en Piet zei het niet hardop maar hij vond ook,
dat het zoo behoorde.
Lena had 'n extra karaf met brandewijn gehaald voor
deze plechtige gebeurtenis. Dies dronken Jaop en Piet,
heel broederlijk, den een na den ander, uit hetzelfde
glaasje. Het was al de zesde maal, dat Piet dien dag
zijn hoofd achterover gooide, maar 't smaakte toch
altijd even lekker, vond ie. Nog natmakend met z'n lip
pen, boog hij zich voorover om de zware massa inge
wanden uit het dampende varkenslichaam te hijschen.
De darmen mocht de ouwe Sientje altijd komen halen.
Met d'r kromme, knokelige werkvingers haalde zij dan
het vet er af om het te smelten en fijn, dat die darmen
zelf waren. „Neê mênsch, je weet nog nie' 'aollef 'oe
lekker, dat die wè' binne." Het was een reuze karwei
om deze lichtgroene, goore kronkelslangen voor de con
sumptie geschikt te maken. Maar Sientje wist er wel
raad mee. Den onsmakelijken inhoud verwijderde zij
uit de darmen en dan werden ze met water en azijn
zóó zuiver schoon gemaakt, dat er geen vuiltje meer