4 KON. DRUKKERIJ G. W. DEN BOER Lange St Pieterstr. F 33 MIDDELBURG Levert alle soorten DRUKWERK UIT EEN JEUGD Herinneringen aan Zeeland Ruwe Huid Schrale Lippen ONS ZEELAND markt ontstaan, en ook ons land heeft daarvan den terugslag gevoeld. Onze nationale suikerindustrie is er niet meer of minder dan in moeilijkheden door geraakt. Hier en daar verneemt men zelfs al de vraag of het produceeren van biet-suiker op den duur nog rendable zal zijn, en het vermoeden dat de glanstijd van deze industrie wel eens voor goed tot het verleden kan behooren. Zeeland, dat ieder jaar een aanzienlijk gedeelte van zijn bodem in dienst van de suiker stelt, dat met zijn suikerbieten een stuk suiker-industrie voedt, is nauw met het wel en wee van deze industrie verbonden. En daarom is het verheugend dat de landbouw in onze provincie aandacht aan het hierboven gemelde schenkt. O.a. wordt dit nu gedaan door den bond van vereeni- gingen van oud-leerlingen van de landbouwwintercur- sussen in Zeeland, die zich met een schrijven gericht heeft tot de vereenigingen, waarin o.a. wordt gevraagd, wat te deen met de bietencultuur in 1929 en volgende jaren. Speciaal wordt gevraagd, of indien geen ver andering komt in den huldigen toestand - de uitzaai in 1929 onbeperkt moet plaats hebben verder of de tijd niet gekomen kan zijn, dat de landbouworganisa ties het initiatief moeten nemen, om waarschuwend, voorlichtend en leidend op te treden, om zoo weinig mogelijk suikerbieten te contracteeren met de fabrie ken a.s. voorjaar en of het geen tijd zou kunnen wor den, dat de Coöp. fabrieken gingen overwegen, te be ginnen met 1929, om de fabrieken stil te zetten of zich te baseeren op een halve campagne, tot de toestand gunstiger is geworden. Tenslotte wordt gevraagd, welke middelen zouden kunnen helpen, om de crisis in dezen op te heffen of te verkleinen, met als gevolg den uitzaai normaal te houden. Tot toelichting der verschillende vragen wordt er op gewezen, dat de suikerbietencultuur in den laatsten tijd in de knel is geraakt, wat in het bijzonder voor den Zeeuwschen landbouw van niet te onderschatten beteekenis is. Zoolang nu de suikermarkt zich niet her steld heeft, zoolang geen regelingen in Nederland zijn getroffen, waardoor met het buitenland kon geconcur reerd worden zoolang geen internationale suikercon ventie bepalingen heeft gemaakt, die afdoende helpen; is het wel eenige studie waard, om te overleggen, indien de uitvoer van onverwerkte bieten niet belang rijk toeneemt of sterke inkrimping van den uitzaai in 1929 moet aanbevolen worden door de organisaties, met al de misère, daaraan verbonden voor de gemeen schap. Als het getij verloopt, moeten de bakens verzet worden. Wij Zeeuwen kennen de waarde van dit spreek woord, en al meermalen gaven we blijk (denk aan de meekrap-cultuur) dat we de bakens zoo noodig weten te verzetten. De enquête van den hierboven genoemden bond kan aantoonen of de tijd daartoe nu reeds aangebroken is. door JAN R. TH. CAMPERT. VIII. Een vreemde onrust was over ons dorp gevaren. Onrust, nee onrust was het eigenlijk niet. Het leek meer op verwondering, een verbijstering om al datgene wat er stond te gebeuren en waarin ook Westkappel betrokken werd. Alsof een kind uit den slaap ont waakte en met nog volkomen afwezige blikken de wereld beschouwt. Want ergens in den Haag hadden ongetwijfeld een aantal hooge en machtige generaals met elkander uit gemaakt, dat ons dorpje een belangrijk strategisch punt was in een eventueel onvermij del ijken oorlog. Het lag aan den broeden Scheldemond. Een paar fiksche bat terijen, een tweetal zoeklichten, een flink garnizoen. wel, dan was men al een heel eind. Het garnizoen kwam eerst. Ik zal het nooit vergeten. Marcheerende soldaten schijnen op kinderen nu een maal een onvergetelijken indruk te maken. En hoeveel scherper moest deze indruk wel niet gegrifd zijn, toen zij ontstond in een tijd dat rondom Holland een oorlog woedde, die zijns gelijke niet kende en die ook de landsgrenzen bedreigde. In het hart van eiken jongen schuilt een dosis vaderlandsliefde, welke maar al te spoedig tot uiting komt. Zwaar, zinderend en drukkend hing de zomer, die noodlottige zomer van 1914, over Walcheren, De we gen zagen grijs van het stof, de slooten en greppels waren uitgedroogd en de zee lag zoo glad en rim pelloos onder een effen, mateloos-blauwen hemel, als of er niets aan het gebeuren was. 's Morgens hadden wij, jongens al een paar mili tairen in het dorp gezien. Ze gingen naar het gemeen tehuis. En al heel spoedig vloog het gerucht rond, dat er soldaten zouden komen en dat zij bij de bewoners ingekwartierd zouden worden. Ik geloof niet, dat deze laatsten het even vroolijk opvatten als wij. Moeite en zorgen meer. maar wij jongens wisten van niets anders meer, kenden geen ander onderwerp van gesprek. In den middag trokken wij hen tegemoet langs den weg naar Zoutelande. Soldaten Het woord alleen al was voldoende om ongekende visioenen in ons op te wekken. Soldaten Dat waren kranige, jonge kerels met „vliegende vaandels en slaande trom" Soldaten Dat waren voor ieder onzer even zoo vele belichaamde idealen En ach, hoe deerlijk viel het tegen. Want wat wij zagen was een compagnie vermoeide landstormers, een der oudste lichtingen, bezweet en de oude, slor dige donkere uniformen onder het stof. Waar was de muziek Overal ter wereld wellicht, maar hier niet Waar waren de vaandels, wapperend in den wind Hier niet En overigens, d'r viel geen koeltje te be kennen Een bittere desillusie en tóch hoe snel immers wisselen de stemmingen der jeugd toch was er iets in ons, dat genegenheid voelde voor deze arme, doodelijk moeie kerels. Geen bewondering, maar ge negenheid, en is dat ten slotte niet veel meer

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 4