ONS ZEELAND 3 De geschiedenis van een Vorstenlijk. Links: De heer P. F. Fruytier, die ontslag nam als lid van Provinciale Staten van Zeeland. Midden: Te Middelburg over leed 30 Nov. j.l. de heer I. L. van Wuyckhuise, oud-hoofdopzit ner der Domeinen in Zeelard De heer van Wuyckhuise is meer dan 40 jaar in Zeeland werkzaam geweest en hij heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt door het tot stand brerpen van zeer veie bedijkingswerken. Rechts: De heer J. W. Vienings, het nieuwe lid van Provinciale Sta'en. De heer Vienings is de opvolger van den heer Fruytier. Met genoegen zien we dezen oud-journalist, thans burgemeester van Clinge, in het Provinciale college terugkeeren. Kamer, mr. Kortenhorst, aanknooping zoeken met de eommissie-Patijn, die blijkens de mededeeling van den minister van waterstaat hierover advies zal uitbren gen. Zooa's bekend worden de kosten van het kanaal op 3 millioen geraamd. Een flink bedrag, doch Zeeuwsch- Vlaanderen heeft een Kanaal ongetwijfeld van noode. Den Haag heeft deze streek van ons gewest nog nooit verwend. Laat men het thans doen. Teekenend is het, dat de Zeeuwsch-Vlamingen bereid zijn in de kosten bij te dragen en dat ze niet alles van één kant verwachten. Onder dezen titel deelde de heer J. A. Frederiks in het Avondblad A van de Nieuwe Rotterdamsehc Courant van 19 Januari 1909 een en ander mede over de wedeiwaardigheden van het stoffelijk overschot van Willem den Tweede, graaf van Holland en Zeeland en Roomsch-koniing, die in 1256 op een veldtocht in West- Friesland sneuve'de en wiers lijk 26 jaar later door zijn zoon Floris den Vijfde in het choor van de Abdij kerk te Middelburg ter aarde werd besteld. In 1325 werd een kapel gesticht voor de rust zijner ziel in 1546 werd op last van de landvoogdes, Maria van Hongarije, door den abt Floris van Schoonhoven in die kerk een fraaie graftombe opgericht, die echter niet lang daarna, vermoedelijk door den grooten brand van 1568, ernstig werd beschadigd. In 1603 overwoog de regeering der stad of men het stoffelijk overschot van den vorst, die voor Middelburg zoo bijzondere betee- kenis heeft gehad, niet „met een eerlijcke sepulture be hoorde te versieren" zij deed een plan opmaken voor een monument van b'auwen en witten arduin, maar tot uitvoering kwam het niet. Twee en twintig jaar later werden, blijkens 't Register ten rade van 29 No vember 1625, burgemeesters, schepenen en raden be nevens de kerkmeesters gemachtigd „om naerder te spreken met den ridder Courten aengaende tmaecken v^n de sepulture van wijlen hooger gedachten coninck Willem in de Coorkerke." Maar ook ditmaal kwam van de goede voornemens niets, en daarmede houden de bemoeiingen van het stadsbestuur met het stoffelijk overschot van den vorst, aan wien de stad zooveel te danken had, ten eenenmale op. Door de veranderingen, die de kerk sinds den over gang aan de Hervormde gemeerte had doorgemaakt, was het graf van den Roomsch-koning geheel aan het oog onttrokken en wist men zelfs niet meer, waar het zich bevond, totdat in 1817 de toenma'ige president van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, mr. N. C. Lambrechtsen van Ritthem, er in mocht sla gen, het op te sporen. Daar de kerkwanden aan de binnenzijde geheel waren bepleisterd en ter plaatse, waar zich vermoedelijk het graf moest bevinden, met barken waren betimmerd, ving mr. Lambrechtsen het onderzoek aan de buitenzijde aan. In de Nieuwe ver handelingen van het Zeeuwsch Genootschap dl. III p. 11 en vlg. heeft hij een omstandig verhaal van zijn bevindingen gegeven, terwijl het gevondene door J. H. Reygers in teekening werd gebracht. Men vond n.l. in den kerkmuur een nisvormige ruimte, die fragmen ten bevatte van een grafzerk van blauwen steen en waaronder zich het gebeente van een man bevond. Op den steen kon worden onderscheiden het geschonden beeld van een ridder in maliekolder met een schild op zijde, waarop een klimmende leeuw, terwijl aan het voeteneinde een liggende hond was afgebeeld en ter rechterzijde van het hoofd een torenspits zichtbaar was fzie de afb.). Aan het harnas werden sporen van verguldsel aangetroffen. Het geraamte werd met de fragmenten van den Go- thischen grafzerk1) overgebracht naar het museum van het Zeeuwsch Genootschap, waar de beenderen in een gesloten kistje werden bewaard en door den al te ijverigen concierge aan bezoekers werden vertoond, met het gevolg natuurlijk, dat menig onderdeel ver dween En de fragmenten van den zerk werden door dezen braven man des winters gebruikt om zijn inge maakte zuurkool onder den noodigen druk te houden, terwijl des zomers, als hij ze niet meer noodig had, de stukken weer op de daarvoor aangewezen plaats in het museum werden gelegd Mr. Lambrechtsen van Ritthem wendde zich vervol-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 3