KERSTNUMMER „ONS ZEELAND" DECEMBER 1928 Sportiviteit. De Kerstdagen leenen zich bij uitstek voor mijmeringen, waaraan men zich op andere dagen niet gemakkelijk over geeft. Zij scheppen een sfeer van rust, die noodig is om ons de daden van een geheel jaar nog eens voor den geest te halen en te overpeinzen of onze gedragingen zich hebben bewogen in de lijn der oirbaarheid. De handels man zal overwegen, of de voorbije transacties voldoening hebben gewekt, de industriëel zal peinzen over het vraag stuk der productie-opvoering en de arbeider zal zich, overgegeven aan meditaties, die beheerscht worden door de vraag „Hoe kom ik rond Natuurlijk is dan ook voor den sportbeoefenaar het oogenblik gekomen om bal, palen, schaats, rijwiel, dis cus, korf, rekstok en alle andere attributen der sport- gemeenschap, eens te laten rusten en zich bezig te hou den met de vraag, of hij zich gekweten heeft van de plichten, die de sportbeoefening hem oplegt. Die plichten zijn ongeschreven en ongereglementeerd, omdat ze in elk sportverband als een axioma gelden, maar niettemin be staan zij als gevoelsuiting en als uitvloeisel van den goe den zin voor sport. Sportiviteit is een mooi woord, maar het begrip is nog oneindig veel mooier, In onze gansche sportsamenleving wordt geschermd met het woord „Sportiviteit" en het doet zelfs opgeld zoodra de handelingen van derden be licht of de gesties van een tegenstander omlijnd moeten worden. Wat is sportiviteit Men is zoo licht geneigd, zichzelf sportief te noemen wanneer men een of andere tak van sport beoefent doch het zal wel geen nader betoog behoeven, dat deze meening er lichtelijk naast is. Men kan zelfs heel veel aan sport doen zonder nog sportief te zijn, maar men zal daarentegen iemand, die zich nim mer in dienst der sport heeft bewogen, ook niet kunnen kwalificeeren als sportief, al geven overigens zijne ge dragingen voldoende aanleiding, -hem te beschouwen als bezitter van hoogstaande denkbeelden. Hieruit volgt reeds, dat het begrip „sportiviteit" uitsluitend tot het domein van den sportman behoort, met de techniek der sport niets uitstaande heeft, doch als onlogenbare conse quentie hiervan geldt, althans behoort te gelden. Van den sportbeoefenaar verwacht men, zoowel tijdens als buiten de oefening, karakteradel, waardeeringsvermo- gen en zin voor berusting, kortom hoedanigheden, die hij als plichten heeft aanvaard toen de techniek der sport hem aantrok. Uit hoofde van zijn zin voor sport behoort zijn doen en laten een geest van nobelheid te ademen, die elk sterveling siert, maar die hèm eigen is of gewor den is juist door zijn naam van sportman. Mist hij dien zielenadel, dan kan hij, met alle waardeering voor zijne sport-prestaties, nooit de drager van het sportiviteitsbe- grip zijn en mitsdien niet gerangschikt worden onder de ware sportlieden. Helaas leven we in een tijd, waarin die hooggeroemde sportiviteit hoe langer hoe meer op den achtergrond raakt. Het zou onheusch zijn, hiervan de schuld uitslui tend aan de sportbeoefenaars toe te schrijven, omdat velen hunner zich niet vermogen te onttrekken aan de tijds- eischen, die de sport tot dienst gemaakt hebben en die een geest van naijver hebben gekweekt, welke de sporti viteit op zware proef stelt. We denken daarbij in de eerste plaats aan het wedstrijdwezen, waaraan de sport is over geleverd of men voetbalt, turnt, korfbalt, roeit of schermt, op gezette tijden wordt men door de wedstrij- koorts aangetast en dan is het veelal met de sportiviteit gedaan. De rivaliteit verdringt haar, zelfbeheersching ver dwijnt en de sport als zoodanig wordt miskend en ont sierd door den alleszins menschelijken wil tot uitmunten. Dan wordt het gezegde der Oude Grieken, „In een ge zond lichaam^ huist een gezonde geest", verminkt en ver worden tot een gezegde van minder-edele strekking, n.l. „Het doel heiligt de middelen". Onder deze omstandigheden wordt de sport opgeofferd aan het streven om elkander den loef af te steken en maar al te vaak op eene wijze, die eenvoudig spot met elke opvatting omtrent sportiviteit. Dat is betreurenswaar dig, in de eerste plaats om de sport zelve en zeker niet minder om de sportiviteit, die in haar bestaansrecht wordt aangetast omdat haar bakermat niet meer aan de eischen van goede sport beantwoordt. Gelukkig zijn er nog ge vallen, waarin de sport om haar zelve wordt beoefend en een gezonde basis voor sportiviteit blijft bestaan, doch zij worden allengs ingeperkt tot een proportie, die zóó bedenkelijk is, dat men zich moet afvragen, of het ver edelend karakter der sport niet weldra geheel ten gronde zal gaan. De verhoudingen in de sportgemeenschap heb ben zich gewijzigd, men vraagt nauwelijks meer naar op lossingen in sportieven zin, doch men forceert sportsuc- cessen door onoirbare manipulaties, door uitbuiting van administratieve bepalingen, door zelfzuchtig optreden en door kleinzieligheden, die los behooren te staan van de techniek der sport. En niet alleen bederft men hierdoor den geest der sportgemeenschap, doch men geeft den te genstander der sport-beoefening een wapen in de hand bij zijne bestrijding van de leer, dat de sport heilzaam en veredelend werkt. We vleien ons niet met de gedachte, dat bovenstaande tot verbetering zal leiden hiertoe is meer noodig dan een op schrift gesteld oordeel, doch we hebben het ons, als liefhebber van goede sport en als vereerder van het sportiviteitsbegrip, tot plicht gesteld, dit oordeel aan het papier toe te vertrouwen, omdat het zij met beschei denheid gezegd het zich grondt op realiteit. Bij tal van gelegenheden en in diverse takken van sport, zoo wel in Zeeland als elders en tot ver over Holland's gren zen, hebben we ervaren, dat de wedstrijdkoorts, de eer zucht, de eischen van een betalend publiek, de zucht tot excelleeren en de strijd om het bestaan met elkaar wedijveren om het heilzame en het veredelende, dat de sport inhoudt en dat sporteer behoort te kweeken, te dooden en sportiviteit tot eene aanfluiting te maken. Deze Kerstmijmering drong zich aan ons op, toen we een terugblik waagden op het pad, dat de sport in het algemeen zich in en door ons maatschappelijk leven heeft gebaand. We meenen ook goed te doen, den lezer deel genoot te maken van deze overpeinzing, omdat we geen betere gelegenheid kennen dan de rust en de bezonken heid, die de slotweek van eene jaarperiode biedt en die noodig zijn, om den sportman het besef bij te brengen, hoe gemakkelijk hij de sportiviteit verzaakt en de ge meenschap ontvankelijk te maken voor sport-impressies, die, ontdaan van elke tendenz, den kern blootleggen van een ingetreden doch nog afwendbaar gevaar voor onze mooie sport. LUCTOR ET EMERGO. VOETBAL. De laatste wedstrijden in 1928. Het jaar 1928 spoedt ten einde en daarmede is tevens de grens bereikt van de eerste helft van het voetbal seizoen. We hebben reeds doen uitkomen, dat de eerste periode tot groote voldoening heeft gestemd, wat betreft de verrichtingen der Zeeuwsche voetbalverenigingen en 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 16