KERSTNUMMER
„ONS ZEELAND'
DECEMBER 1928
Het spijt me, dat ik jelui Kerstdagen bederven moet
met een ongunstig bericht."
En met een gewichtig gebaar haalde hij een brief
uit den zak.
„Afwijzend beschikt bromde hij somber. „Jam
mer we hebben er allemaal zóó ons best voor ge
daan,"
De oude boer gaapte met open mond den burge
meester aan, maar zijn vrouw stak ondeugend den
vinger omhoog en zei oolijk
„De burgemeester is net te laat met zijn grapje.
Jot zelf is u al voor geweest. Nou, maar 't is toch
aardig, dat u ons even wou beetnemen, alvorens met
de verrassing te komen. Is dat de brief, waar de
gratie in staat Heeft de koningin die nu zelf ge
schreven
„Nu begrijp ik er niets meer van," zei de burge
meester en plofte onthutst op een stoel neer. „Jot
zelf gekomen Onmogelijk Hier staat duidelijk,
dat.
„Maar hij ligt boven te bed kirde het vrouwtje
verrukt.
Het gezicht van den burgemeester werd ernstig,
„Daar moet ik het mijne van hebben bromde hij
barsch,
De vermeende Jot was dadelijk door de mand ge
vallen, toen de burgemeester hem ondervroeg. Hij
stamelde een paar voor den burgemeester onbegrij
pelijke woorden en barstte in snikken uit.
„Ik kon er niks aan doen riep hij uit en wentelde
zich wanhopig op de andere zijde. Zijn blik viel op
de Zondagsche kleeren, die voor het bed op den stoel
hingen. En hij rook de lucht van gebraad, die door
de reten van den vloer naar de zoldering opsteeg. En
opnieuw begon hij te huilen.
„Een oplichter ten je een onbeschaamde rekel
bulderde de burgemeester. „Allo marsch het bed
uit. We zuben je leeren, zulke oude menschen te
bedriegen. Vertel op, hoe heet je, waar woon je, wat
doe je
Moeder Kiek zat intusschen beneden geluidloos te
grienen, nu zij alles begreep. Het was Jot niet Jot
zat nog in de gevangenis. Jot moest nog zeven jaar
zitten. Vijf jaar waren er nog maar om van de twaalf
en nu hadden ze gisterenavond nog wel zoo vroolijk
Kerstmis gevierd. Wafels en chocola, terwijl hun arme
jongen daar in de gevangenis zat, op water en brood
Daar kwam de burgemeester binnen met den ge-
waanden Jot. Krom en gebogen volgde het oude
boertje.
„Ga zitten," zei streng de burgemeester. „En biecht
op geef antwoord op alles wat ik je vragen zal.
Maar pas op, als je liegt je straf zal er des te zwaar
der om worden. Want dat je voor zulk een oplichting
naar 't tuchthuis gaat, begrijp je toch zeker
Nu kreeg moeder Kiek een droevig verhaal te hoo-
ren. Geen ouders, in 't wild opgegroeid, geen opvoe
ding genoten, tot spot van de jongens geloopen, van
den eenen baas naar den anderen gestuurd, overal
geplaagd en door 't oude personeel tot baldadigheid
aangezet om dan door diezelfde knechten verklikt te
worden. Ze lieten hem zich bedrinken en solden dan
met hem om. tot hij kwaad werd in drift had hij
iemand geslagen had veertien dagen gezeten was
aan 't zwerven geraakt ziek geworden, en liep nu
met lucifers.
,,'t Is mooi," zei de burgemeester en trommelde met
zijn vingers op tafel. „Wat moeten we nu met je
doen
Onder het verhaal had vrouw Kiek maar al aan
haar eigen Jot moeten denken. Ze kon ze niet goed
meer uit elkaar houden de echte en de vermeende.
En, zonderling, ondertusschen speelde haar maar al
door het hoofd, wat Dominee gisteravond in zijn preek
had gezegd „Wat gij gedaan hebt voor één van deze
mijn allergeringste broeders, hebt gij voor mij ge
daan
Moest deze stakkerd naar 't tuchthuis Omdat hij
hun het pleizier had geschonken, een oogenblik te den
ken, dat ze hun Jot terug hadden Die Jot, dien ze
nu nog zeven jaar zouden moeten missen, nu de gratie
geweigerd was Kijk hem eens kijken kon dit nu
een slechte jongen zijn
En in een opwelling uit het diepst van haar hart
zei ze
„Niet naar het tuchthuis met hem, burgemeester.
Eén in 't tuchthuis is al genoeg. Laat hem hier blijven,
bij ons, de zeven jaar tot de echte Jot thuis komt.
Zoolang mag hij onze Jot zijn, nietwaar jongen
En moederlijk streelde ze den verwezen stumper
over het haar.