KERSTNUMMER
„ONS ZEELAND'
DECEMBER 1928
ineengefrommeld, 'n stoel omver, de papiermand dito,
die had 't blijkbaar ook al gedaan en dat bij dien
netten, onberispeliiken ambtenaar, die zelf heelemaal
van streek was. Wat zou hij hebben Zou het een
bevlieging zijn Ik ben zoo iets van Stoppel niet
gewoon. Het eenige verstandige woord, dat ik tot
heden van hem gehoord heb, was feitelijk dat over
dien koelen drank.
Stoppel kwam er mee binnen en spoedig waren
beide vrienden in een ernstig gesprek gewikkeld. De
anders zoo schertsende en spottende „pers" was een
en al ernst.
Stoppel en Kortzicht waren, ofschoon op velerlei
punten contrasten, vrienden in den waren zin des
woords. Die vriendschap dagteekende reeds van hun
jeugd. Stoppel was reeds 'n paar jaren op het mi
nisterie werkzaam, toen Kortzicht nog steeds in de
letteren studeerde. Karei was met recht het onver-
valscht ambtenaartje en leefde uiterst zuinig en regel
matig zijn vriend daarentegen leefde er maar op los.
Door zijn geboemel moest deze eindelijk de studie op
geven. Wat nu Juist in dergelijke gevallen, dat er
eens 'n ernstig woordje moest gesproken worden, be
grepen beide vrienden elkander het best zoo ook
toen waren ze 't samen er over eens geworden, dat
de journalistieke loopbaan voor Kortzicht de aange
wezen weg was. Een dergelijke vacature deed zich
juist voor hij solliciteerde en zijn benoeming als re
dacteur en journalist van 'n provinciaal dagblad
volgde.
Jaren vervlogen. Stoppel had het in dien tijd tot
hoofd-commies gebracht Kortzicht was nog steeds
aan dezelfde krant verbonden. Hij had 't daar echt
naar zijn zin en waar hij zich in de journalistiek op
'n neutraal standpunt plaatste, werd zijn blad met
voldoening gelezen.
Iedere maand ging hij voor twee dagen naar Den
Haag en bracht deze dagen met zijn vriend Karei
gezellig door. Dit laatste wou hij echter voor niemand
weten. Het heette dan, dat de heer Kortzicht voor
gewichtige zaken naar de residentie ging. Men zag
hem dan op dien dag naar den trein stappen met 'n
zware portefeuille onder zijn arm. Door menigeen
werd hij nagestaard en men vroeg zich wel eens af,
welke gewichtige bescheiden deze tasch nu wederom
zou bevatten. Inderdaad, „de pers" liep in gedach
ten, want meestal ging zijn vertrek met groote haast
gepaard en hij ging, al loopende, in gedachten na, of
hij niets vergeten had, pyama, zeep, pantoffels, bor
stel, kam, etc. etc.
Wat echter nog nooit gebeurd was, geschiedde thans.
Nu moest hij op reis, heusch voor redactie-aangelegen
heden en ook héél toevallig naar Den Haag. Wat 'n
groote teleurstelling was 't voor „de pers", Karei in
zoo'n baloorige stemming te ontmoeten.
Karei vertelde zijn geheele wedervaren. Nog nooit
had hij zich zóó openhartig over zijn bureauleven uit
gelaten. Wanneer Kortzicht hem er wel eens naar
vroeg, kreeg deze altijd hetzelfde bescheid en wel, dat
de machine nog steeds draaide van 9 uur tot vijf en
dan weer stilstond tot den volgenden dag 'n leven
zonder eenige variatie. Wat er in den laatsten tijd
aan dat machientje haperde, daar had hij over ge
zwegen, maar nu, nu moest 't er uit.
„Ik ben er nog een van de ouwe garde, zooals je
weet. Van jongste klerkje heb ik 't tot hoofdcommies
gebracht. Maar nu schuilt tegenwoordig onder mijn
ranggenooten 'n Meester in de Rechten, 'n kerel die
me allerlei koopjes levert en mijn chef, die tegelijker
tijd ook zijn chef is, voor zich weet te winnen. Wat
28
zeg je daarvan Dat noem ik kruipen, likken, waar
mee ik, Karei Stoppel, mij niet ophoud."
Karei sprong uit zijn stoel op en liep driftig de
kamer op en neer.
„En," ging hij voort, „je weet hoe ik ben ik maak
van mijn hart geen moordkuil en ik heb 't mijn chef
verweten, dat hij zich liet beïnvloeden, dat-ie zwak
was, niet fair, en zoo voorts. Je weet ook, dat ze
den laatsten tijd aan het bezuinigen zijn wat over
compleet is en wat ze gaarne missen, gaat er uit en
ze zien er nu niets in, mij óók 'n beentje te lichten.
Op mijn blijven wordt geen prijs gesteld bulderde
Stoppel.
„Dit is nu in 't kort de geschiedenis en wat zou
jij nu gedaan hebben in mijn plaats
Voordat „de pers" op dit betoog kon antwoorden,
duwde Karei hem dat officieel schrijven in handen.
„Lees dat vod Dat is loon naar werk. Daar heb
ik mijn beste krachten aan gegeven, jaar in, jaar uit.
En zou jij nu willen beweren, dat 't hier op aarde
géén tranendal is
„De pers" nam met leedwezen kennis van den in
houd van dat ministerieel schrijven. Inderdaad, het
stond er te lezen, dat de kans voor het referendaris
schap verkeken was en 't ging hem aan zijn hart, want
hij wist maar al te goed, hoe verlangend Karei naar
die promotie uitkeek.
Er heerschte 'n oogenblik stilte, Nu nam „de pers"
het woord.
„Je vraagt me, wat ik gedaan zou hebben. Wel,
daar valt hier niet veel meer te doen, dan z'n tijd af
wachten je wordt dan vanzelf gepensionneerd."
„Dat nooit, dat nimmer," riep Stoppel uit, „en lees,
hoe ik ze fijn te pakken heb."
„De pers" las nu, dat Karei zelf reeds zijn pensioen
had aangevraagd.
„Niet erg verstandig, wat je gedaan hebt," merkte
hij direct op. „Dat is zeker in drift gebeurd. Maar
komaan Gedane zaken nemen geen keer en we zul
len de feiten nemen zooals ze zijn. Jij bent op dit
oogenblik de op eigen verzoek eervol ontslagen hoofd
commies Karei Stoppel. Wat je verder te doen staat,
is zoo maar niet in één, twee, drie gezegd. Weet je wat,
we zullen er samen eens 'n paar dagen over nadenken.
Maar één verzoek dan, loop je tijd niet vooruit en
wacht totdat ik terug kom."
Karei had „de pers" nog nooit zoo ernstig gezien.
Onder geen voorwaarde wenschte deze langer te
blijven.
„Houd er den moed in en wacht met alles totdat
ik terug kom," herhaalde hij nogmaals.
Met deze woorden verdween hij, Karei in 'n berus
tenden toestand achterlatende, want deze was over
tuigd dat 'n goed raadsman hem bijstond.
'tWas voor „de pers" 'n opluchting toen hij buiten
was. Wat had het verhaal van Karei hem aangegre
pen. Hij had echt met den kerel te doen, maar hoe
dom om zoo botweg zijn ontslag aan te vragen, vooral
met 't oog op zijn pensioen. Dat was natuurlijk bij
die fijne collega's koren op hun molen.
„Wacht maar, ik zal me vroeg of laat nog wel eens
wreken," dreigde „de pers". Hij spoedde zich naar
den trein.
Op het bureau van zijn krant en in de soos, waren
ze niet weinig verbaasd, dat „de pers" zoo spoedig
van zijn reis terug kwam, en omdat hij zich direct
naar zijn kamers had begeven, was 't de algemeene
meening, dat er wel iets bijzonders gebeurd moest zijn.
„De pers" zat onderwijl op zijn kamer ernstig over
„de puzzle Karei" zooals hij 't noemde na te
denken. Daar moest natuurlijk het een of ander ge-