KERSTNUMMER ,0 N S ZEELAND' DECEMBER 1928 wanneer hij eenmaal de lucht van de Soos inademt," plaagde Pa Schot. Rosalie, vertoornd door deze redeneering, verdween. Pa Schot las nogmaals het artikeltje over. „Men heeft toch rare pisangs in de wereld," mom pelde hij. Nu Karei a had gezegd, moest hij ook b zeggen. Wat 'n verandering ineens. Twintig jaren had hij op dezelfde kamers gewoond, thans was het zoo maar ineens opkrassen, en kisten en koffers pakken het was nog steeds een droom voor hem. Zijn hospita hielp hem bij dat inpakken. In d'r hart was ze blij, dat mijnheer Stoppel ging vertrekken, want nog nooit had zij zóó iemand aangetroffen. Ze was óp van de zenuwen. Zijn geheele doen, 't grensde aan krank zinnigheid. Eerst waren het driftbuien en werd er ge smeten, getrapt, gescholden en wat al niet meer en dat alles in zichzelf dat doet toch geen normaal mensch. De politie had ze óók al eens op zoo'n oogen- blik stiekum naar boven gehaald die had geluisterd, maar was heengegaan met de opmerking, dat, zoo lang het geen huisvredebreuk was, er niets aan te doen viel. En wat den heer Stoppel nu weer bezielde, neen, dat was 't toppunt. Hij was uit de stad gekomen met een heele partij bloemen 't was geen boüquet, neen, 't waren losse bloemen en allerhande rozen en tul pen, maar ook paardebloemen, vergeet-mij-nietjes, klaprozen en nog vele andere soorten. Wat zou dat te beteekenen hebben En jawel hoor, nog laat op den avond zat hij aan tafel met al die bloemen voor zich hij bekeek ze stuk voor stuk en trok ze dan uit elkaar. Wat 'n genoegen. Dan zat hij weer een oogenblik in 'n boek te lezen en begon het lieve leven tje opnieuw. De man is werkelijk stapel gek. Op 't oogenblik is hij dan toch kalm. Schuchter en mede lijdend nam ze hem van terzijde op. Angstig klopte haar hart, want ze had wel eens gehoord, dat juist de kalme gekken de gevaarlijkste waren. Karei was moe van al dat pakken en sjouwen 't was verklaarbaar, want hij had bovendien den ge- heelen nacht gestudeerd in de botanie. Hij ging er nu even bij zitten en liet zijn gedachten den vrijen loop. Hij had warempel nog studieboeken moeten aanschaf fen en in dien boekwinkel had hij 'n figuur geslagen, niet zuinig. Ze vroegen hem daar, of 't voor de H B.S. of M.U.L.O. moest dienen. Verder was hij op de fiets naar buiten gereden, de velden in en gelukkig had hij verschillende bloemsoorten gevonden. In 'n bloemen- zaak was hij ook nog beland. Hij was tevreden over zijn studie den latijnschen naam van iedere bloem leerde hij van buiten dat legde volgens hem ook nog eenig gewicht in de schaal. Maar wie had het kunnen denken, dat hij, Karei Stoppel, oud hoofd commies, nog eens zou blokken als een leerling van de H.B.S., die voor zijn examen zit te zweeten het was toch eigenlijk te zot, en stel je voor, dat hij nu nog eens straalde. „De pers" had hem in 'n lastig parket gebracht, natuurlijk alles goed bedoeld, maar hij zat er toch maar mee te kijken. En wat 'n rommel, al die uit elkander getrokken bloemen, maar hoe moest je er anders achter komen. Hij had gelezen, dat elke bloem uit verschillende deelen bestond, wortel, sten gel, blad en bloem, en elk deeltje eischte toch weer 'n aparte beschouwing. Juist iets voor zoo'n juffrouw Schot om hem over dat laatste iets te vragen al was het alleen maar om er achter te komen hoe zwaar hij woog. En dan moet zoo'n „pers" nog in zijn krant spreken over „studies voleindigen", 't Was toch bru taal Met 'n zwakke zucht ging hij door met pakken. „De pers" kwam enthousiast van zijn reisje naar den Haag terug. „Het gaat hem goed," was de mee ning van iemand, die door hem hartelijk gegroet was. „Ik zie hem liever zoo," merkte weer een ander op. Hij spoedde zich naar de soos en 't was op dien avond 'n vroolijkheid tot in het middernachtelijk uur. Twee personen gingen toen arm in arm naar huis. Het waren Schot en Kortzicht. Ze waren in een ernstig gesprek gewikkeld. Pa Schot had het over dierkunde, „de pers" over plantkunde. Ze waren 't niet met elkander eens en luid gaf Pa Schot zijn meening te kennen. Zijn dochter had den geheelen dag nog geen woord tegen hem gezegd en dat kwam óók al door dat snertvak, want snert was en bleef 't. „De pers" gaf 't ook niet gewonnen en raasde door over die vieze, vuile insec ten, waar Pa Schot zoo'n liefhebberij voor had. Het geschil liep zoo hoog, dat er een nachtwacht aan te pas kwam, die den goeden raad gaf naar huis te gaan. Morgen was er immers weer 'n dag. Dat hielp. Kortzicht had nog kamers voor Karei gehuurd, plaatste vervolgens nog 'n kort berichtje in de krant, dat K. Stoppel, botanicus, zich in de gemeente zou vestigen, en beschouwde toen zijn taak als volbracht. Volgens hem kon Karei het nu best verder alleen af. De dag en het uur waren aangebroken, dat Stoppel voorgoed den Haag zou verlaten. Hij was in de ver onderstelling, dat niemand van zijn vertrek afwist en hij dus met de stille trom kon heengaan maar hij rekende mis. Zijn hospita had zich onvoorzichtig uit gelaten en het uur van vertrek was bekend. Boven dien had het artikeltje van „de pers", dat weer in andere bladen was overgenomen, alarmeerend gewerkt en verschillende oud-ambtgenooten waren op het per ron aanwezig om afscheid van Karei te nemen. Ook zijn chef was van de partij en dat hinderde hem ge weldig. Het gaf hem zoo 't idee, dat ze „en club" waren opgekomen om hem nog eens voor 't laatst in 't ootje te nemen. Zijn chef trad op hem toe, drukte hem hartelijk de hand en verzocht hem even naar de wachtkamer mee te gaan. Karei gehoorzaamde en met hem volgden zijne ambtgenooten. In hartelijke woorden sprak zijn chef hem toe, schetste zijn levensloop en stelde hem als voorbeeld voor alle aanwezigen. Gelukkig viel er geen woord over die botanische studies, evenmin werd er over dat referendarisschap gesproken. Eindelijk stoomde de lang verwachte trein binnen. Met allen werd 'n handdruk gewisseld en Karei stapte in de coupé. Had hij goed gezien Inderdaad, die mooie collega, die hem het leven zoo zuur had ge maakt, mankeerde hij toonde nu tenminste, dat hij nog wat karakter had. De trein zette zich langzaam in beweging. Karei wuifde de achterblijvenden na, maar plotseling werd zijn hand gegrepen door iemand, die in draf gelijk met den trein opliep en hem „vaar wel" toeriep, 't Was zijn aartsvijand. De pil, die hij nog voor 't laatst te slikken kreeg, benauwde hem tot stikkens toe. Gelukkig had hij 'n coupé alleen en kwam hij spoe dig weer tot kalmte. De trein naderde zoo langzamer hand de plaats van bestemming. Ter verwelkoming waren „de pers" en de familie Schot op het perron aanwezig. „De pers" nam de honneurs waar. Rosalie, gekleed in elegant zomer- toiletje, zag er allerliefst uit. De heer Schot nam bij de kennismaking Karei eens goed op, zóó hinderlijk zelfs, dat deze er verlegen van werd. Amat, de huis jongen van de familie Schot, die op 'n afstand had staan wachten, kwam naderbij om de bagage over te 33

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 41