KERSTNUMMER ,0 N S ZEELAND' DECEMBER 1928 museum gelijk maar het was ook het werk en de studie van zoovele jaren. De voldoening lag op het gezicht van Roosje te lezen en om beurten keek ze dan Karei, dan ,,de pers" aan, of ze wou vragen ,,hoe heb ik dat geleverd Schot maakte het gesprek weer aan den gang. ,,Mijn waarde heer Stoppel, wat zegt u als vakman hier nu van Tot groote verrassing van „de pers" had Karei direct een antwoord hierop klaar. „Mejuffrouw Schot," met een diepe buiging gaf hij haar 'n hand, ,,mag ik u mijn compliment ma ken 't is reusachtig," wat ik hier aanschouw, 't is, 't is. een paradijs, ziedaar 1" Dit laatste zei hij zóó theatraal, dat „de pers" moeite had, zich goed te houden. „En, mijnheer Schot," thans richtte Karei zich tot hem, „ik moet u gelukwenschen met zóó'n talentvolle dochter. Zoover mijne studies in de botanie gaan, heb ik nog nooit zoo iets zeldzaams bij elkaar gezien. Ik zei zoo juist 'n paradijs, want dat is 't Die loslippigheid van Karei, komt beslist van den borrel, meende „de pers", terwijl Pa Schot en Rosalie met aandacht zijn toespraak aanhoorden. „Ik hoop, mijnheer Schot, vooral nu, waar ik van heden af ook ingezeter.e van deze-gemeente ben ge worden, dat het geluk mij beschoren is, nog menig maal dit paradijs te mogen bezoeken. Het is u mo gelijk vreemd vergeef mij deze vrijpostigheid, maar juist in de botanische wetenschap ontmoeten de zielen elkander, die...." „Kom, kom, niet zoo somber," viel Pa Schot hem in de rede, want dat gewouwel begon den ouden baas braaf te vervelen, „dat is 'n kwestie van later, hoor. Laten we nu eerst naar een ander paradijs gaan. Wie me lief heeft, volge mij." Pa Schot liep met „de pers" voorop en daarachter volgde Rosalie met Karei. Het geluk straalde uit Rosalie's oogen. Wat een eer en complimentjes, dat was ze van haar goeden vader niet gewoon die had nu eenmaal iets tegen dat vak plantkunde. Wat 'n charmante man is die Stoppel dacht Roosje bij zichzelf wat een engel is dat Roosje dacht Karei op zijn beurt. Pa Schot en „de pers" dachten niet. maar liepen in een druk gesprek. Ze waren het niet met elkander eens dat begreep Karei wel en het twistgesprek liep natuurlijk over dier- en plantkunde. Aan tafel heerschte een vroolijke stemming. Pa Schot was als gastheer onbetaalbaar. Al bestond het gezelschap slechts uit vier personen, toch moest „de pers"als ceremoniemeester fungeeren, wat deze gaarne voor den gastheer deed. Verschillende toasten werden uitgebracht, die aanvankelijk min of meer officieel waren op 't laatst van den avond toastte men echter voor het vuistje weg. Schot had 't weer over oudjes van dagen en de „Vergulde Ooievaar", maar ook Karei verloor zijn gereserveerde houding, toastte op het paradijs en had juist iets over 'n engeltje willen zeggen, teen hij door den ceremoniemeester tot de orde werd geroepen. Rosalie genoot in alle vroolijk- heid mee ze noemde dit weer eens zoo'n ouderwetsch avondje op Deli. Op tafel stonden kleine vaasjes met bloemen en, hoe aardig was dat door Rosalie bedacht, het waren alle bloemen uit den tijd van het seizoen en wel dertig verschillende soorten. Vlak vóór Karei, die Rosalie als tafeldame naast zich had zitten, stond een keurig vaasje met vergeet-mij-nietjes. „Hoe vindt u deze vergeet-mij-nietjes vroeg Roesje nieuwsgierig aan Karei. „Ah, bedoelt u die myosotis palustris" ant woordde JCarel met een zeker air. Roosje keek er beteuterd van en zweeg. Pa Schot had juist deze woorden opgevangen. „Zeg eens, waarde Stoppel dat meheer zal ik maar weglaten zit ons nu geen knollen voor citroe nen te verkoopen" begon deze. „Pardon, mijnheer Schot, maar dat is de juiste naam hoor" antwoordde Karei pedant. „Nu ja, dat is best mogelqk, maar spreek in mijn huis uw moeders taal" troefde Pa Schot. „De pers" bewonderde de brutaliteit van Karei en durfde niet opkijken. De gastheer hield dien latijnschen meneer 'n beetje in de gaten, want van dik-doen moest hij niets hebben. Karei deed net of hij niets merkte, begreep wel, dat het ernst was van Schot. „Weet u, mejuffrouw Schot, waar die bloem feitelijk haar naam van vergeet-mij-niet aan te danken heeft snoefde Karei verder. „0, zoo, dat is praat, dat is tenminste Hollandsch," merkte pa Schot nog terloops op en zette zijn ge sprek met „de pers" voort, terwijl hij intusschen ook notitie nam van het gesprek dat Karei met zijn dochter voerde. Rosalie kreeg het nu werkelijk te kwaad, want ook op die vraag kon ze niet antwoorden. Met een schaam teblos antwoordde zij, dat ze het niet wist. „Welnu, ik zal 't u vertellen. Volgens een volks sage liepen eens een bruid en bruidegom langs den oever van de Donau en ontdekten daar 'n bloem, die aan den stroom groeide. Die bloem stond zoo dicht aan den kant, dat ze gevaar liep meegesleept te wor den. De bruidegom plukte haar af, maar verloor zijn evenwicht en viel in het water. Hij had nog juist ge legenheid om die bloem aan zijn bruidje te geven en met de woorden „vergeet-mij-niet" verdween hij in de diepte en verdronk. Rosalie had met aandacht geluisterd, maar was ge heel uit het veld geslagen. Tegen zooveel kennis kon ze niet op. Pa Schot moest hier natuurlijk weer wat op zeggen „Zeg, Stoppel, vertel me eens, waar is toen die bruid gebleven Wat een geluk dat die kerel verdronken is 'n vent die zich in zijn bruidsdagen met zoo'n onzin ophoudt, is toch geen goeie vrouw waard. Nu jij „pers". Die mop sloeg in en er volgde onder de heeren een daverend gelach, Rosalie vond die opmerking gemeen en keek eerst ernstig, maar toen ze merkte dat Stoppel blijkbaar ock schik had in die malle opmerkingen van haar vader, lachte ze mee- Tegen het middernachtelijk uur vertrokken de beide gasten. Schot bracht Karei eerst nog op de hoogte met het programma, hij zou het van dag op dag op geven, dan bleef het een verrassing. Voor Vrijdag luidde het 10 uur vertrek van huis, wandeltocht Markt, Brugstraat, langs de Soos naar Café de Kroon, namiddag rijsttafel, dutje, half vier Soos. Rosalie was ten einde raad. Wat verschrikkelijk, dat Stoppel al tweemaal had moeten merken, dat er aan haar kennis nog heel wat mankeerde en ze barstte in hui'en uit. Dit had pa Schot nog nooit meegemaakt. Al spoedig wist hij, wat er aan scheelde. „Maak je verder niet overstuur, Roosje, dien Stop pel krijg ik wel klein hij denkt jou te kunnen over bluffen, maar dat zal hem niet glad zitten. Morgen nog rijsttafelen, maar dan komt hij niet eerder over 39

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 47