Ik herinner mij nog slechts, dat Austin Hamby, mijn collega en vriend, mij juist voorstelde onze kooien te gaan opzoeken, daar het reeds na midder nacht moest zijn, toen ik, op 't moment dat ik een bevestigend antwoord wilde geven, een vreeselijke ge waarwording van „vallen" kreeg. Ik sloot in doods angst mijn oogen, probeerde mij vast te grijpen, en wist op hetzelfde oogenblik dat er iets vreeselijks met ons schip gebeurd moest zijn. Een seconde later plonsde ik in zee, zag nog heel even den vagen omtrek van de stoomboot, die in het kalme water scheen weg te zakken. Een heftig suizen in mijn ooren, een groen achtig waas om mij heen, en dan niets meer.... Toen ik bijkwam duurde het verscheidene minuten, voordat ik mij alles weer herinnerde. Als een ver snelde film zag ik de gebeurtenissen van de laatste jaren langs mijn oogen voorbijgaan. Mijn vertrek uit Holland naar Colombo, de voornaamste stad op Cey lon, waar ik voor drie jaar aan het Nederlandsche consulaat geëngageerd zou worden de aankomst in het warme land het kennismaken met Austin, den Engelschen natuuronderzoeker mijn bezighe den onze hechte vriendschap dan het heimwee naar huis, naar het veilige Holland, waar ik familie leden en verloofde had achtergelaten de tropen- koorts die mijn lichaam en ziel langzaam ondermijnde en eindelijk het vurig verbeide oogenblik, dat ik na een afwezigheid van drie lange, vreeselijke jaren, voet aan boord zette van de Engelsche boot, die ons, Austin en mij, terug zou voeren naar alles wat we hadden achtergelaten. Ik herinnerde mij weer de toch ten die hij en ik ondernomen hadden, toen ik wat sterker was geworden, de ritten op de olifanten een gevecht met krokodillen, dat ik nooit zal vergeten de ondoordringbare wildernissen met de apen en tijgers, slangen en herten de talrijke vogels en in secten en ten slotte de ontmoeting met het in boorlingen-meisje, Wanda. Langzamerhand begonnen mijn hersens verder te denken, en opeens wist ik weer, dat ik door een on verklaarbare oorzaak van het bovendek der stoomboot in zee was gevallen. In Colombo waren we in den morgen scheep gegaan, maar daar het kolenbunkeren vertraagd was geworden, waren we pas in den na middag vertrokken. Op 't oogenblik dat Austin en ik onzen eersten nacht na die drie jaar, op zee zouden gaan doorbrengen, was dat vreeselijke gebeurd. Ik voelde dat ik niet meer in 't water lag, doch languit op iets hards was uitgestrekt. Mijn kleeren waren nog nat, en een heftige pijn doortintelde mijn linkerbeen. Ik slaagde er in mij op te richten, en ont dekte dan, dat rondom mij de spiegelgladde zee ringde, dat boven mij de met ontelbare sterren bezaaide tro penhemel welfde, waar de maan een ongewoon wit licht naar beneden straalde. Dan doorvoer het mij ineens, dat ik niet alleen was, en een minuut later begreep ik volkomen den toestand waarin ik ver keerde. Ik lag midden op een catimaron (ruw vis- schersvlot) die doodstil op den zeespiegel plekte. Mijn hoofd steunde op enkele rollen zeildoek en een paar droge vischnetten waren over mijn lichaam uitgespreid. Ik keek verbaasd om mij heen, en ontdekte drie zwarte gestalten, die doodstil naast elkaar op het ruwe hout zaten. Dan klonk het zacht in typisch Engelsch, op een eenigszins vlijenden toon „Is de sahib weer wakker Ik had enkele seconden noodig om de woorden te verwerken, daar mijn slapen pijnlijk klopten en ik nog niet het volle beheer over mijn hersenen had. Steunend op een arm, probeerde ik te ontdekken, wie de drie gestalten waren. In twee herkende ik al spoe dig de visschers, menschen die uitsluitend van visch- vangst leven, dikwijls dagen achter elkaar op hun catimarons waren, en enkele mijlen ten hoogste de zee op gingen. Tot mijn verbazing zag ik opeens dat de derde gestalte een vrouw moest zijn. „Wat is er met mij gebeurd vroeg ik moeilijk, eveneens in de Engelsche taal. Een der visschers, een jonge man nog, stond op en hurkte naast mij neer. Dan zei hij 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 57