WANDA KERSTNUMMER „ONS ZEELAND' DECEMBER 1928 hand op mijn gloeiend voorhoofd, dan was alles in eens uit en voor de tweede maal was ik buiten bewustzijn. Dagen en dagen schenen voorbij te zijn gegaan, toen ik weer opnieuw mijn oogen kon openen. Een vreemd prettig gevoel doortintelde nu mijn lichaam, de druk kende vermoeidheid was uit mijn hoofd. Slechts een vreeselijke dorst kwelde men, en gretig slikte ik enkele scheuten heerlijk frisch water door mijn droge keel, die door een gedienstige hand in mijn mond werden gegoten uit een ronden, houten nap. Ik draaide mij op mijn zijde, en keek nieuwsgierig om mij heen. Ik lag op een bed van suikerriethalmen, en rondom mij ontdekte ik de wanden van een flinke blokhut. Opnieuw had ik enkele minuten noodig om mij alles weer te herinneren, en weer kwam die vreeselijke angst in mijn hart. Met een ruk draaide ik mij om, voelde weer de stekende pijn in mijn linkerbeen, een prikkeling die mij mijn volle vermogens om weer be hoorlijk te denken en om handelend op te treden, terug gaf. Wanda Nallassy, het meisje uit de wildernis, lag over mij gebogen, knielend op een primitieve cocosmat, de kom nog in haar handen. Een glans van blijdschap ontkiemde in de doordringende zielvolle oogen. ..De sahib is nu wakker De sahib wil misschien nog meer water Heeft de sahib nog pijn, in been De eigenaardige vragende toon in de zachte stem, een toon die mij enkele weken terug nog had bekoord, deed nu een gloed van haat en afkeer in mijn ziel geboren worden. Op een mijner tochten met Austin, niet ver van Colombo af, hadden wij Wanda voor 't eerst ontmoet. Mijn vriend noch ik hadden ook maar de minste interesse voor haar charme gehad, beiden wetende en kennende de gevaarlijke gevolgen van zelfs lichte vriendschap met een inboorlinge. Door ver schrikkelijke regens hadden wij enkele dagen van de gastvrijheid van haar vader, een ouden, goedhartigen Hindoe, gebruik moeten maken, en hoewel wij het meisje slechts weinige keeren gezien en ontmoet had den, merkten wij spoedig op, dat zij bijzonder van ons gezelschap gediend scheen. Den laatsten avond was zij zelfs ongenoodigd haar vader in onze hut, die wij voor enkele ropyen in gebruik hadden gekregen, gevolgd en met groote moeite had Austin ons van haar eenigszins opdringerige vragen verschoond gehouden, door vader en dochter uit te leggen, dat wij spoedig ter ruste wenschten te gaan. Wel had haar aanwezig heid mijn heimwee naar mijn meisje in Holland feller doen worden, wel hadden haar oogen mij doen her inneren en sterker verlangen, naar de trouwe kijkers van mijn aanstaand vrouwtje, dat evenveel naar mij verlangde als ik naar haar en misschien doordat ik nog te veel aandacht aan het donkere meisje van Ceylon had geschonken, dan ik gewild had, had zij gemeend, dat ik niet ongevoelig was voor de pri mitieve lok-glimpen uit haar oogen. Enkele uren voor dat Austin en ik aan boord gingen, beiden zielsge lukkig eindelijk weer het vaderland terug te mogen zien, had hij mij verteld dat hij sinds enkele dagen ontdekt had, dat Wanda ons heimelijk in Colombo gevolgd was. Ik zweeg en staarde haar wezenloos aan. God wist waar ik was gebracht, God alleen zou mij kunnen redden uit deze wildernis. Mijn kleeren waren ge droogd doch erg gekreukeld. Ik tastte in mijn binnen zak van mijn pak, voelde mijn portefeuille ook hor loge en andere kleinere voorwerpen waren nog in mijn bezit. „Heeft de sahib honger vervolgde de zangerige stem, en een kleine hand gleed over mijn arm. Ik schudde haar driftig van mij af, en richtte mij op. Ik lag achter in een hut, vóór mij was de opening, waar achter de groene boomen van de wildernis op enkele honderden meters reeds begonnen. Ik her kende tot mijn schrik dezelfde plek waar Austin en ik enkele dagen hadden doorgebracht, twee dag reizen van Colombo verwijderd. Het donkere meisje veerde licht op, en steeds haar oogen op mij gevestigd houdende, liep zij naar een primitieve tafel, nam er een houten kom met rijst vanaf, en reikte mij deze zwijgend over. Hoewel ik eerst vast besloten was, alles te weigeren, werd de drang naar voedsel toch te sterk, en gulzig begon ik de rijst te eten. Zij hurkte weer naast mij en lette op elke handeling en beweging. Ik draaide mij wre velig om zij stond op en zette zich aan den anderen kant van mijn ligplaats neer. Toen ik de rijst verwerkt had, reikte zij mij met een sierlijke beweging een stuk geslagen cocosnoot aan, welke ik accepteerde. En toen mijn eerste honger gestild was, ontdekte ik, dat tijdens mijn maaltijd de twee visschers, die mij naar land hadden gebracht, zwijgend naar mij stonden te kijken. Ik steunde mijn hoofd in mijn handen, en begon diep na te denken. Ik begreep dat de jonge vrouw aan de visschers opdracht had gegeven, mij op de een of andere manier van boord van het stoomschip te halen, doch ik begreep niet, hoe ik dan in zee had gelegen. Zouden ze mij moedwillig onder water heb ben gedompeld, om den schijn te wekken....? De twee mannen gingen kort na elkaar even stil weg, als ze gekomen waren, en weer was ik met de vrouw alleen. Ik voelde mij nu sterker worden, en 51

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 59