DE HEKS VAN DE MAAN KERSTNUMMER ,0 N S ZEELAND' DECEMBER 1928 EEN ZEEUWSCH KERSTSPROOKJE DOOR LEO VAN BREEN Neen, ik ga u geen verhaal vertellen, dat waar ge beurd is want Kerstmis is een tijd van droomen, en wanneer men omringd is door den maagdelijken tooi van de winterwitte velden, dan is er in de harten geen plaats voor de nuchtere dingen, die het dage- lijksch leven zoo eentonig maken. Kerstmis is een tijd van droomen, even ongerept, even wit, en even wazig ook als de sneeuw die nu over de lage landen gespreid ligt, of er in ieder geval gespreid behoorde te liggen. Als een blanke droom, een sprookje even onwezenlijk als het bestaan van verre landen, waarvan men dikwijls hoort, maar die men nimmer ziet. En daarom vertel ik u nu maar een verhaaltje, dat niet echt gebeurd is dat ik zóó maar verzin, om u bij de warme kachel en een lekker glas pons of anijs of slemp daarvan te laten genieten, en u in de droom stemming te brengen, die u uil den dagelijkschen sleur moet halen. En ge zult mij dat wel niet kwalijk nemen, want dit verhaal zou even goed waar gebeurd kunnen zijn, en er is niemand die kan bewijzen, dat het ééns niet gebeuren zal. Ergens in Zeeland was er eens een oud vrouwtje, dat woonde heel alleen in een klein huisje, midden in een eenzamen polder, dicht bij de Schelde. Men zei van haar, dat ze tooveren kon, en menigeen kwam 's avonds laat naar haar huisje geslopen om haar in een of andere moeilijke kwestie raad te vragen. Dat huisje was maar erg klein, maar er stond een hooge schoorsteen op en van daaruit liep een zilveren draad naar de maan. Daaraan hoefde ze maar te trekken om de maan naar zich toe te halen. En dat deed ze altijd wanneer er vrijende paartjes in den polder kwamen, want, zooals alle heksen, had ze een diepe haat tegen alle gelukkige menschen. Dan kwam de maan met haar leelijk, grijnzend gezicht dicht naar de aarde, lachte spottend en wierp zooveel licht over het vlakke polderland, dat de paartjes verschrikt en beschaamd wegvluchtten. Maar dan kwamen ze den volgenden avond toch weer terug, want de liefde is machtig en kent geen hinderpalen. En dan trok het oude vrouw tje weer aan den draad en herhaalde zich hetzelfde tooneel. Tot de mannen eindelijk boos werden en be sloten, gezamenlijk naar de heks toe te gaan om haar voor goed uit den polder weg te jagen en haar huisje te verbranden. Zoo trokken zij er op een avond heen, gewapend met stokken en dorschvlegels, maar de heks zag hen aankomen en ze trok de maan zoo ver omlaag, dat de kleeren van de aanvallers in brand vlogen en ze in het water moesten springen om ze te blusschen. De heks was ondertusschen boven op den schoorsteen geklommen ze zat daar spottend te lachen, sloeg wild met een stok in het rond en zong met een schorre stem Zoetekoek en riestebrieë, Maentje, kom toch dichter bieë Toen kwam de maan zóó dichtbij, dat de vlammen in het rond schoten en de menschen moesten vluchten. En na dien tijd kwamien er geen paartjes meer en de polder lag eenzaam en verlaten. Totdat. De oude heks had een dochter. En, zooals dat dikwijls voorkomt, ze had een heel mooie dochter. Het meisje was zóó mooi, dat elke jongen in den omtrek haar wel op staanden voet had willen trouwen, als ze maar bij het huisje hadden durven komen, om het haar te vragen. Maar ze vreesden allen de oude heks en zoo kwam er niemand. Tot op zekeren dag een jongeman uit de stad het waagde, 's avonds laat naar het huisje toe te sluipen. De dochter zat voor het raam en werd op het eerste gezicht op den jongen aanbidder verliefd, Deze liet er geen gras over groeien en klom langs den met klimop begroeiden muur naar boven. Maar vóór dat ze elkaar hadden kunnen omhelzen, klonk er een don derend lawaai, en meteen werd de kamer helder ver licht. De maan schreeuwde de dochter angstig en ze duwde den jongeman naar het raam en smeekte hem, te vluchten. Zonder zich te bedenken, sprong deze naar beneden en rende den polder in. 57

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 65