KERSTNUMMER ,0 N S ZEELAND' DECEMBER 1928 Omkijkende zag hij, hoe de maan dichterbij kwam en groote vlammen voor zich uit spoot, en op het dak hoorde hij een schorre stem zingen Zoetekoek en riestebrieë, Maentje, kom toch dichter bieë Na dien tijd durfde de jongeman zijn liefste niet meer te bezoeken. Maar hij had veel verdriet en at niet meer, en sliep niet meer, en toen het Kerstmis werd, besloot hij, ten einde raad, naar den polder te gaan en zijn geliefde te schaken. 't Was een heldere maannacht. Den heelen dag had het gesneeuwd en de gansche aarde was bedekt met een donzen kleed van maagdelijke reinheid. Met een angstig kloppend hart liep de jongeman den eenzamen polder in, tot hij bij het huisje kwam. Tot zijn groote blijdschap bemerkte hij, dat zijn liefste voor het raam zat en hém dus blijkbaar ver wachtte. Er waren niet veel woorden noodig. Het meisje liet zich uit het raam vallen en de jongeman ving haar handig op. Zonder iets te zeggen, grepen zij eikaars hand en zetten het instinctmatig op een loopen. Maar de heks had bemerkt, dat er iets niet in orde was. Ze holde naar boven en zag dat haar dochter verdwenen was, In een oogwenk zat ze in den schoorsteen, trok aan de draad en zong de bezwerings formule. De jongelui hoorden haar stem en bleven als verlamd van schrik stilstaan. Ze keken met starre oogen naar de maan, die met een vervaarlijke snelheid naderbij kwam en een fon tein van vlammen rond zich heen spoot. Laten we samen sterven riep het meisje uit, en voor de eerste maal omhelsden zij elkaar, vast be sloten, samen den dood af te wachten. Maar wat was dat Een hevig sidderen ging door de lucht, alsof een reusachtige zwerm vogels kwam aangevlogen. Het was de ster van Bethlehem, die de overwinning der liefde aankondigde en in razende snelheid kwam aangesuisd. Maar dichterbij gekomen, hield zij plotseling in en zat eensklaps als een reusachtige trofee op het hoofd van het meisje, een blauw stralend licht rond zich verspreidend. Sidderend knielden ze neer, ieder oogenblik den dood verwachtend. Maar opeens was het licht verdwenen. Stemmen drongen door in den nacht en ze hoorden hoe vele menschen samen een plechtig lied zongen De klokken luuë, luuë van verre, in Bethlehem riest er gloeiend 'n sterre. En in de schuure, dè wier d'r 'eboren 'n joengsje, da was uutverkoren. Maria kuuste 't 'et mie 'n lap En Jozef stieng d'r bie mie 'n nap. Maer 't aorige vintje lustte gin brieë, toen kwamme de keuningen alle drieë. Ze brochten 'm zukken kostelyken goed, toen wier et joengsje daken wee zoet. De klokken die luuë 'and in 'and en ielken is blieë in 't Zeeuwsche land. Het gezang verstomde en de geliefden keken ver baasd rond zich heen. De maan was verdwenen en de ster was verdwenen en ze waren alleen in den nacht. Maar toen de jongeman zijn geliefde omhelsde, zag hij iets op haar voorhoofd blinken. Hij keek eens goed en zag dat het twee plaatjes goud waren, die waarschijnlijk van de ster waren afgesprongen. Zóó komen de Zuid-Bevelandsche boerinnetjes aan hun mooie „stikken" en een ieder die het niet ge- looven wil, die moet in een helderen Kerstnacht maar eens in den polder gaan kijken, waar de heks eens gewoond heeft. Maar waar die nu gebleven is, vertel ik er niet bij anders was er geen aardigheid aan, en bovendien ik weet het zelf ook niet zoo heel precies 58

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 66