aa
EEN KERSTVERTELLING
DOOR ELSA KAISER.
De Kerstvacantie naderde en dus waren de repetities
op school in vollen gang.
Jan Klijnstra was een zenuwachtig kind, maar te
gen de vacanties, wanneer er op school gerepeteerd
werd, was deze „ziekte zooals Jan's moeder het
noemde, op zijn hevigst. Thuis was hij niet te genie
ten. Ongemotiveerde driftbuien maakten de dagen, die
de schoolvacantie voorafgingen, voor Jan's ouders de
onaangenaamste van het jaar. Over het algemeen kon
Jan goed mee op school, doch de repetities, vooral de
mondelinge, waren fnuikend. Plotseling scheen hij dan
alles wat hij geleerd had vergeten te zijn, en wanneer
de leeraar dan vroeg ,,kom Jan, je weet het wel,
laat me nu niet wachten dan was het heelemaal mis.
Jan verwarde zich in- zijn antwoorden, stamelde en
wist van niets.
Op een morgen toen het weer zoo was, zei mijnheer
,,Jan, het gaat niet met jeu, ga maar naar den direc
teur. Ik weet nu wat het met jou is, je hebt de vacantie
in je hoofd, je leert niet, je denkt 's avonds thuis
,,Ncu ja, dat weet ik wel; en zoo komt het nu dat
door je geluier.
„Dat is gemeen riep Jan plotseling uit; hij schrok
erg toen hij het gezegd had, maar mijnheer wist zelf
hoe hard Jan blokte, vader had het nog pas gezegd.
Dreigend kwam de leeraar op Jan's bank toegeloopen.
Maar toen hij voor den jongen stond, zei hij heel
kalm „Het is goed, geef je repetitieschrift maar hier.
Je kunt wegblijven of komen, dat is mij hetzelfde, ik
heb je echter niets meer te vragen".
Als geslagen bleef Jan zitten. De uren verliepen.
Het was alsof Jan er niet was.Ook 's middags ging het
evenzoo en den volgenden dag weer opnieuw evenals
den vorigen. Jan durfde thuis niets te zeggen, hij wist
dat zijn ouders dadelijk zouden antwoorden ,,Ja, zie
je nu wel, die ellendige driftbuien van jou, het is je
eigen schuld".
Dus ging Jan iederen morgen en eiken middag pre
cies op tijd naar school, leerde 's avonds de aan de
anderen opgegeven lessen, schreef thema's en sommen,
om op school doodstil te zitten en te zien, dat hij ge
negeerd werd, zoo totaal alsof hij niet eens bestond.
Jan begon er slecht uit te zien, hij at niet en sliep
slecht, maar driftbuien had hij niet meer, hij sprak
zelfs haast niet. Ik zal blij zijn, als het vacantie is",
zeide Jan's moeder en zijin vader slaakte een zucht,
terwijl hij antwoordde Die arme jongen, het is heel
erg, dat hij zoo zenuwachtig is".
Eindelijk brak de Kerstvacantie aan. Het was de
laatste morgen op school. Mijnheer vertelde prettige
verhalen en de jongens mochten vrij praten, de boe
ken werden opgeruimd, de schoolkast netjes gemaakt,
en eindelijk tegen half twaalf kwam de directeur bin
nen, die in zijn hand de bruine boekjes droeg, de
rapporten.
De schrik sloeg Jan om het hart, daar had hij niet
eens aan gedacht, hij zou geen rapport krijgen, hij had
immers iniet aan de repetities meegedaan. Wat moest
hij vader en moeder zeggen als ze er naar vroegen en
dan die handteekening van vader.
Heel bleek zat Jan in zijn bank en staarde zwij
gend naar het stapeltje bruine boekjes dat de directeur
voor zich neerlegde.
De leeraar gaf den directeur een stoel en terwijl
deze ging zitten keek hij heel even naar Jan, hij had
medelijden met den jongen en keurde het gedrag
van den leeraar af. Doch hij kon diens gezag niet
ondermijnen, dus had hij niet ingegrepen, hopend dat
het nog in orde zou komen. Lat^r had hij het zoo druk
gekregen, de laatste dagen voor de vacantie, dat het
geheele geval hem door het hoofd was gegaan. Maar nu
hij den jongen daar zoo verlaten op de laatste bank
zag zitten, voelde hij erge spijt dat hij niets voor het
het kind gedaan had, wat zag hij er slecht uit.
Afgetrokken begon de directeur aan de rapport-
uitdeeling, nu en dan een woord van lof of afkeuring
gevend, maar steeds met z'n gedachten bij Jan, voor
hem had hij geen rapport.
Toen de directeur alle rapporten had uitgedeeld,
bleef Jan verbijsterd zitten. De slag was gevallen, hij
moest naar huis zonder rapport.
De andere jongens stonden op en betfonnen één voor
één den directeur en den leeraar goeden dag te zeggen.
Jan merkte het niet, hij zat maar stil en dacht na.
Een heete bitterheid tegen die twee mannen, die zoo
zonder meer over hem beschikten, steeg in hem op.
Hij verwachtte niets meer, noch van den directeur,
noch van zijn ouders. Een hopeloos gevoel van verla
tenheid deed hem beven. „Wat moet ik nu", dacht hij
radeloos. Hij keek op, zijn keel was droog. „Nu moet
ik nog groeten", dacht hij, „als mijn stem nu maar ge
woon klinkt". De leeraar draalde, hij wilde vóór den
directeur het lokaal niet verlaten. Maar de directeur
lette niet op hem. Hij keek naar Jan. Een blik vol
goedheid was in zijn oogen, en het schoot Jan plot
seling te binnen, dat hij de zoontjes van den directeur
zoo dikwijls aan hun werk geholpen had.
Plotseling stond de directeur van zijn stoel op.
„Kom eens hier, Jan verzocht hij. Schuchter kwam
Jan naderbij. De directeur stak zijn hand uit. „Dag
mijn jongen", zeide hij, „houdt maar goeden moed
en prettige vacantie". Jan's kleine hand lag in die van
den directeur, hij keek naar den leeraar, maar deze
stond bij de kast en keek niet naar Jan.
„Dag mijnheer", en Jan's dankbare oogen keken
vol eerbied in die van zijn directeur, „dank u wel,
mijnheer, mag ik u ook prettige dagen toewenschen".
„Dank je jongen, dag Jan En toen mocht Jan
gaan, zijn eigen kleine wraak had hij ook genomen,
hij had den leeraar niet gegroet, lekker net gedaan of
hij er niet was. De directeur was toch niet boos op hem.
Vroolijk kwam Jan thuis. Moeder was druk met den
Kerstboom bezig, vader was fnog op 't kantoor.
Niemand vroeg naar Jan's rapport. „Zou het mis
schien toch een prettige vacantie worden dacht Jan.
Toen vader thuis kwam, vroeg hij ook niets, maar
was heel hartelijk voor Jan, Hij stelde voor trictrac
met hem te spelen en Jan won het. Daarna mocht hij
samen met moeder appels vergulden voor den Kerst
boom, terwijl vader de krant las.
61