jpi j#K P REEfEIb EN MELEI5 TUIN- EN KAMERPLANTEN 1 KERSTNUMMER ,0 N S ZEELAND' DECEMBER 1928 EEN WINTERIG LIEDJE, EEN KERSTCAUSERIETJE. Stille Nacht, heilige Nacht, sneeuwtapijt, witte pracht, duizenden sterren kijken me aan, even blijf ik bewonderend staan, Kerstnacht, o wondere Nacht. Ik zing vandaag een liedje van kou en sneeuw en ijs, heel zonder melodietje, geen noten en geen wijs. Van lichte sterrennachten, van muts en winterjas, van boomen die verlicht zijn met brandend witte was. Een lied van Kersteboomen en Kerstelekkernij, van volle Kerstekerken en mooi gezang daarbij. Van dagen van vacantie, een Kerstvacantielied, die leuke tijd, waarin je veel oude vrienden ziet. Ik hou van al die dagen, die boomen, dat gezang, het geeft een beetje stemming zoo een paar dagen lang. Ik zing een lied van lichtjes en zilver eng'lenhaar, van honderd kleine vlammen (pas op voor brandgevaar). Van Wijzen uit het Oosten, die lang gestorven zijn, die 't Licht des Vredes zagen ('t is nóg te zien. in schijn). Ik zing een li.ed van armoe in dezen kouden tijd, van arme Kerstelingen in schrale eenzaamheid. Van menschen-der-bedeeling, weldadigheidsobject, van lekkernijenloozen, wier Kerstmis meelij wekt. Ik hoor een lied van Kerstmis, het klinkt naïef en zacht, het maakt je soms weemoedig dat lied van Stille Nacht. - 't Is een lied uit kinderjaren, een muziek van wereldvree, hij wiens stem mocht zijn versleten, bromt of neuriet zachtjes mee. Overal wordt het gezongen, want het spreekt tot ieder s hart, 't heeft zoo'n stemmig melodietje, door z'n eenvoud zoo apart. Plechtig galmt het door de kerken langs den boom der stille hoop 't wordt gesnikt door 't wonder-orgel in de groote bioscoop. Ik zing van de klokken die beieren gaan, ze heffen hun zangen weer donderend aan. Het lied dat al eeuwen geloovigen trok, het lied van den toren, het lied van de klok. Er is een sfeer in Kerstmisland van jonge liefdedroomen, een golf van lieve souvenirs, die zachtjes langs je stroomen. Twee jonge menschen, hand in hand, gaan stil door Kerstmis-liefdeland, er gaat iets heerlijks komen. Er is een sfeer in Kerstmisland van zonnig liefdeleven, van eigen huiselijk geluk, die huis en haard je geven. Een lieve lach, een hart'lijk woord, de sfeer, die zoo bij Kerstmis hoort, van sympathie doorweven. Ik zing vandaag een liedje, een Kerstmisrijmerij, van chocola en koeken en and're lekkernij. Van warme punch en wijngroc (de Kerstmis brengt dat mee) ik zing van koude voeten en ander winterwee. Van volle restauranten met wit en hulst versierd, van helverlichte dancings, waarin de jazzband giert. Ik zing van vuile straten, die men met Kerstmis kent, want sneeuw op straat (zie boven) zijn wij niet meer gewend. Maar, al mag de regen vallen, een waterval gelijk, al heeft U natte voeten en schoenen, vol met slijk, al moet U binnen blijven twee dagen achtereen, en moog' het ook geen Kerst zijn als mogelijk voorheen, toch zal ze zeker brengen, wat zij nog altijd bracht een wonderlijke stemming en 't lied van Stille Nacht. WILLEM TELL II. De Doode en de Levende Tuin. Eiken dag voert mijn weg langs een klein, kleurloos tuintje en iederen keer opnieuw treft mij de pijnlijke preciesheid er van waardoor het geworden is tot n zielloos gelaat, dat niet huilen maar ook. niet lachen kan. i Er staan wat groene Aucuba s en groene nulsten, stijf en stil, omdat elk uitstekend takje onmiddellijk wordt weggenomen. Het ligt er gekluisterd aan banden van strakheid, waardoor alle levensvreugde gesmoord is. 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 8