ONS ZEELAND 15 De lucht was nog in gouden schemer. Zoo juist was de zon ondergegaan. Het huis lag op een hoog duin aan de kust en wij beleefden een dier zeldzame avon den, die nog lang in de herinnering nablijven. De zee was als een droom. Een fijne strook gou den schuim begrensde de parelmoeren watervlakte, waar de kleuren der lucht in wéérglansden. De teerste tinten van lila en goudgeel wisselden elkaar af. In een sierlijke curve boog zich het matgele strand om tot in blauwe verte. Hoog in de lucht roeide de reiger met loomen slag van zijn breede wieken landwaarts, naar zijn nest. Hij kwam terug van zijn avondlijke visscherij in de branding. De zon achter de kim verzonken, zette verre wolkenbanken in gloed en bouwde een grot van vuur boven den horizont. Zeegroen en mat lichtblauw was het zenith en de laatste glans der zon broeide nog in enkele langgerekte wolken, die roerloos tegen den klaren ether gloeiden. Het gesprek had over allerlei onderwerpen geloo- pen, tot het ten slotte was blijven steken bij het on derwerp geestverschijningen en spoken. Wij waren verdeeld van meening. De een trok alles in twijfel, de ander wist er geen uitleg aan te geven, een derde wilde niet alles uitschakelen wat wij met onze gewone zintuigen niet konden waarnemen. Veel blijft een mysterie voor ons. ,,Er .is toch zoo enorm veel, waar wij met ons ge woon alledaagsch begrip niet bij kunnen", zei hij. In het kort, het gesprek, zooals alle gesprekken over dergelijke onderwerpen, stokte. Onze gastheer was, toen dit onderwerp ter sprake was gekomen, stil geworden. Ik had opgemerkt, dat hij er niet graag over praatte. Er kwam een koude lichte wind uit zee opzetten. Een nachtuil schreeuwde zijn „mieuw, mieuw". Onze gastheer stond op. Hij huiverde zichtbaar. ,,Ik weet er weinig van, heb me er ook nooit in ver diept", zei hij, terwijl hij als in gepeins stond, „ge loof niet aan spoken of geestverschijningen en derge lijke geheimzinnigheden en meen dat het voor 99/100 pet. verbeelding is en suggestie. Toch zou ik een ge schiedenis kunnen vertellen, die mij de haren te berge deden rijzen toen ik ze meemaakte. Hoorde je die uil daar Dat herinnerde mij er weer aan „Vertel eens drong men van alle kanten aan. „Laten wij dan binnen gaan. 't Wordt hier veel te kil en wij zouden kou vatten". In zijn studeerkamer was in den open haard een zacht vuur aangelegd, dat in den koelen avond een prettige warmte verspreidde. Het was een ruime kamer en heel gezellig. Aan de wanden en op kasten schitter den in het matte schijnsel van den haard allerlei souvenirs van exotischen vorm en kleur. Van vele verre reizen had hij die meegebracht. Prachtige bron zen, buitengewone en zeldzame curiositeiten, biebelots en wonderbaarlijke kunstvoortbrengselen uit alle he melstreken. Wij schoven in gemakkelijke stoelen rond den open haard. Rookgerei werd gepresenteerd en na een si gaar aangestoken te hebben, begon hij „Het is al jaren en jaren geleden. Ik was op een voetreis ergens midden in Duitschland. Wij waren met ons drieën een student in de medicijnen, een doktor in de letteren en ik. Jong en sterk zwierven wij al weken, dan hier en dan daar. Op een avond waren wij vermoeid in een klein dorp aangekomen, vèr van iedere groote stad. Het was dien dag een prachtige tocht geweest. Over alles hadden wij boomen opgezet, zooals dat dan gaat óók over gees ten, spookverschijningen, enz. De student was er sceptisch tegenover en geloofde er absoluut niets van. Hij was een groote kerel, flink, gezond, betrouwbaar en vr ooi ijk. De dokter in de letteren was een ontwik keld man, zeldzaam belezen en stond er kritisch, maar niet bepaald ongeloovig tegenover. Ik zelf geloof de er niet aan en geloof er nu nog niet aan. Het inte resseerde mij niet. Andere terreinen hadden en heb ben nog mijn aandacht. In de kleine, maar zindelijke herberg, er was geen ander onderdak te krijgen in het dorp, zetten wij ons gesprek voort. Het was een echt Duitsche her berg in een echt Duitsch dorpsnest. In de gelagkamer waren enkele boeren, vierkante, zware kerels, die on gelooflijke hoeveelheden bier naar binnen goten een stuk of wat dorpsnotabelen en een gemoeldelijke waard. Veel vreemdelingen kwamen er niet in het dorp en ons gesprek werd algemeen, In Duitschland is men nu eenmaal niet zoo stor en deftig als bij ons hier in 't stijve Holland. „Hier in de buurt", zei de waard, „is ook een spook huis. Het staat al jaren leeg en geen mensch wil het huren, 't Is een klein kasteel al uit de 14de eeuw. Het spookt er en geen mensch wil er wonen". Op ons aan dringen vertelde hij verder, „Ja, in vroeger eeuwen, wanneer precies wist hij niet meer, had er een jonkvrouw gewoond, die zóó wreed was geweest, dat zij geen rust meer kon vinden en nu ten eeuwigen dage moest omzwerven. IJselijke verhalen had hij er reeds van zijn vader over gehoord. Geen mensch kon het er uit houden, de laatste die er gewoond had, was er uit gevlucht. Nu was het gemeubeld te koop of te huur. ïn jaren was er geen liefhebber voor geweest, enz. enz. De student lachte hardop. Wij, beide anderen namen het voor kennisgeving aan. „Als de heeren het soms eens willen zien de sleutels had hij in bewaring", zei de waard. „Ha, ha", zei de student, „spoken, geesten, jonk vrouwen 't Mocht wat en hij schudde van 't lachen. „En toch wil ik wedden", zei de dokter in de lette ren opeens, „dat je om ik weet niet wat, vannacht om twaalf uur klokslag niet met een brandende kaars in de groote slotzaal naar jezelf in den spiegel durft te gaan kijken, tot de klok uitgeslagen is." „Aangenomen, om al wat je wilt zei deze. „Maar we moeten samen gaan. Jullie blijft beneden, ik zal naar boven gaan". De boeren en de enkele notabelen van het dorp schudden de hoofden over die driestheid. Dat was nu eenmaal het spookhuis en niemand durfde daar te wonen. Voor geen geld zouden ze het doen, neen, die kropen kropen liever in bed met de dekens over de ooren De waard vond er geen bezwaar in. De sleutels kon den wij wel krijgen. Hij zou dan de achterdeur open laten onze kamers konden wij wel vinden en een stormlantaarn had hij ook nog als 't donker was. We bleven lang napraten in de gezellige herberg. Een stijve wind was komen opzetten waarvan wij bin nen niets bemerkten. De gelagkamer was heel oud, met reusachtige zolderbalken, goudbruin berookt, met typische hoeken en zitjes en breede vensternissen. Eén voor één trokken de stamgasten naar huis. Het kasteel lag een minuut of acht loopen buiten het dorp. Eerst den grooten weg af en daarna rechts een laan in. De maan was dien nacht half, licht genoeg buiten en verdwalen konden wij dus niet. De waard gaf ons een uitleg, hoe het huis van bin nen ingedeeld was, zoodat wij niet in 't donker zouden behoeven te zoeken naar de slotzaal. Even half twaalf stapten wij op. Geen mensch was

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 13