ONS ZEELAND
3
UIT EEN JEUGD
Herinneringen aan Zeeland
Geen wonder, dat de 70ste jaardag van dezen verdienste
lijken Zeeuw niet onopgemerkt voorbij is gegaan,
X
De tuinbouw wint in onze geheele provincie meer en meer
veld. In Zuid-Beveland neemt de tuinbouw reeds een be
langrijke plaats in, en ook in Zeeuwsch-Vlaanderen gaan
velen er toe over. In Terneuzen was reeds geruimen tijd
sprake van de oprichting van een veilingsgebouw. Eindelijk
is nu de beslissing inzake den bouw gevallen. De veiling
zal komen naast de machinefabriek ,,de Schroef", waarheen
een zijlijntje van de Zeeuwsch-Vlaamsche tram zal worden
gelegd. Ook zal er verbinding komen met de spoorlijn Ter
NeuzenMechelen. Voor verbinding te water zal ligplaats
worden gekozen nabij de trambrug over den Oostelijken
kanaalarm, Zoo krijgt men vlugge verbindingen met België
en Duitschland. Met Engeland is er eenige malen per week
waterverbinding.
In het voorjaar hoopt men het gebouw gereed te hebben
en de Zeeuwsch-Vlaamsche tuinbouw zal dus in den komen
den zomer al van de nieuwe veiling kunnen profiteeren. We
achten dit zeer belangrijk. Ook al omdat de bouw van de
veiling getuigt van het initiatief, met behulp waarvan Z.-
Vlaarideren hoofdzakelijk tot bloei zal kunnen geraken.
X
In een onzer bladen is onlangs een uitvoerig ingezonden
schrijven geplaatst, waarin geklaagd werd over de slechte
havenverlichting te Zierikzee. Blijkens het schrijven is de
verlichting niet alleen geheel onvoldoende doch tevens
levert ze gevaar op. De kleine schepen durven bij donker
weer niet in de haven binnenloopen. Op den duur moet deze
vrees natuurlijk leiden tot vertraging in de verzending van
goederen en. tot een slechte reputatie van Zierikzee als
havenplaats.
Het komt ons voor dat de Zierikzeesche gemeenteraad de
verlichtings-kwestie eens goed onder oogen moet zien. Te
meer omdat verbetering van den toestand tegen een kleine
geldelijke opoffering te verkrijgen is.
Het college mag bedenken, dat voorkomen nog altijd goed-
kooper is dan genezen. Ook als het de scheepvaart en ha
venwelvaart betreft.
door
JAN R. Th. CAMPERT.
XI.
De jeugd verruimde haar uitzichten, schreef ik al ergens
hiervoor, maar niettemin": de jeugd bleef de jeugd.
Tenslotte begonnen wij jongens weer naar onze duinen
en stranden te verlangen. De eerste verrukkingen over al
wat militair was of militair deed, bleken voorbij, wij wilden
onze vroegere domeinen weer terug de duinen met hun
hooge toppen, waarvandaan je een uitzicht had tot aan de
torens van Schouwen ter ééne, tot Ostende bij helder weer
ter andere zijde. En de stranden niet te vergeten, waar
je als kwajongen wel altijd een of ander voorwerp oppikte,
dat in je eigen oogen tenminste van onschatbare waarde
was een bijzondere schelp, een doosje, een wonderlijke
flesch.
Maar. het ging niet meer. Aan beide uiteinden van
den dijk, daar waar zacht-glooiend de duinen beginnen,
stonden schildwachten, je kwam er niet door en dat hin
derde je als jongen dubbel, dat kon je niet op je laten
zitten, dat was een uitdaging, een tarten.
Er gingen geruchten, niemand wist het zeker, dat tusschen
Westkappel en Domburg midden in de duinen een nieuwe
batterij opgesteld zou worden. Eiken morgen trokken er
troepen soldaten heen met materiaal. Af en toe ving je
hier en daar wel eens een woordje op, het ware, daar kwam
je niet achter. Maar de weinige uitlatingen spanden de be
langstelling ,,Het zwaarste geschut, dat Holland heeft
enz.
Blijf daar als jongen eens nuchter tegenover staan Dat
gaat niet, dat is absoluut onmogelijk, daar moest je meer
van weten, zién, met eigen oogen zien. Waar nog bij kwam
dat wij ongeveer in dezelfde buurt waar die batterij kwam
te staan een hut hadden, welke jongen heeft die niet
een kamperfoelie-hut. We maakten er ons oprecht bezorgd
over, want dat onze geheime schuilplaats geofferd zou wor
den als het noodig bleek, wél daar twijfelden wij geen
moment aan
Aldus gedreven door een vergeeflijke dosis nieuws
gierigheid, benevens bezorgdheid om onze tweede ,,woon",
togen mijn vriend en ik op weg.
Hoe wij het lapten weet ik nog niet, maar de eerste post
wisten wij succesvol te vermijden. Kunt u zich voorstellen
met hoeveel hartstocht wij beiden het spel bedreven. Twee
jongens tegenover echte militairen Dat was tenminste nog
eens de moeite waard. Na de eerste geslaafde omtrekkende
beweging waren wij den koning te rijk Winnetou en Zil
vervos, zegt u Kleine kinderen, wisten ze veel Ten
minste. bij ons vergeleken.
We begonnen de ernst van de zaak in te zien, toen wij
van achter een duinkop, glurend tusschen een paar bosjes
helm, overal schildwachten zagen opgesteld. We wisten ook
dat hun consignes in dien tijd streng, meedoogenloos streng
waren, we durfden niet eens aan de consequenties te denken
ingeval wij opgepakt zouden worden, maar opgeven
Nooit Dat stond als een paal boven water. Langzaam
slopen wij dichterbij. Alle wenken, die wij ooit in onze
Indianen-lectuur hadden gelezen, werden in practijk ge
bracht. Voetje voor voetje kwamen wij verder, er voor
zorgdragend, uit het gezichtsveld der posten te blijven, wat,
hoe dichter wij het doel naderden, hoe langer hoe moei
lijker werd.
Slinks en sluipend verschalkten wij er nog enkelen en
telkens keken wij elkaar met een triomfantelijken blik aan
Da's 't er weer een. Tot vlak bij het geheim wilden wij
komen. Een kring van posten was er om uitgezet, door
niet al te groote afstanden gescheiden. M'n vriend en ik
zaten achter een jeneverbessen-struik, in elkaar gedoken.
Aan den anderen kant drentelde de post, heen en weer,
heen en weer. Soms stond hij even stil en wij, die op
geen 3 meter van hem zaten, zagen hem uitkijken over
de vlakke duinen en over de zee, soms neuriede hij een
liedje, een tikje sentimenteel God weet, waar de kerel
aan dacht maar ver van ons af kwam hij niet.
Door de twijgen tuurden wij of er dicht in de buurt zich
een nieuwe schuilplaats zou voordoen, een schuilplaats die
te bereiken zou zijn in den korten tijd dat hij van ons
weg liep, maar kaal en onbegroeid strekte het duinzand zich
voor ons uit tot aan. en daar was het Daar had je
het doel van onzen tocht.
We zagen behalve een groote zandhoop niets, maar was
het ons niet voldoende Soldaten liepen af en aan, waren
aan het graven, sjouwden kisten aan en verdwenen daar
mee achter den zandhoop. Dat moesten wel granaten zijn
Toen beving ons de jeugdige overmoed. Wij wilden
onbewust de heeren eens een lesje geven. Dan moesten
zij maar beter oppassen Het kwam toch niet te pas dat
twee kwajongens zoo maar tot vlak onder die batterij wisten
te sluipen.
EM8ER-PAST1LLES
het afdoende middfl tegen /éS&\
HOEST, VERKOUDHEID en alle
- aandoeningen der slijmvliezen -
Prijs per aluminium kokertje 60 cent