BLOSJE ONS ZEELAND 17 door R. J. SPITZ. Hein Bakker zat in zijn werkkamer aan de schrijf tafel. De deuren naar het voortuintje waren open. En het heimwee van den Juni-avond was in zijn hart. Hein Bakker was leeraar in de wis- en natuurkunde aan het kleine gymnasium in het grijze, lieve, oude stadje, op den rand van de Veluwe aan de Zuiderzee, een antiek stadje met veel verweerd rood van dak pannen, wat mooie oude gebouwen, bochtige straatjes met kleine huisjes en rustig deftige grachten met breed gebladerte. Naar den omhoog-gloeienden Veluwkant een modern villa-park waar hij woonde. Hij was nog jong, acht en twintig jaar, blond en gezond-gebruind. Zijn oogen waren goedig-blauw, en als zijn gezicht zonder veel expressie. Hij was wat slobberig in de kleeren en wat stijfjes van ma nieren. Een man als duizend andere, zonder bijzon derheid en zonder distinctie een intelligente bur gerjongen. Hij was de zoon van een klein winkeliertje uit een Amsterdamsche kleine winkelstraat. De jongen had een goed hoofd en eenig kind zou hij „verder leeren". Werd onderwijzer. Een oom, goedhartig, rijk-gescharreld in oorlogstijd, liet den ongemeen-begaafden jongen studeeren: staats examen, universiteit. Studentenleven had hij niet kunnen meeleven, maar hij had zich ook verder bij niemand aangesloten. Hij voelde smartelijk zijn vreemd-zijn in den kring waarin hij voortaan leven zou hij wist zich schutterig, on beholpen, harkerig, zijn accent was niet geheel vrij van de klanken der derde-rangs-winkelstraat. Van nature was hij niet heel vrijmoedig nu groeide een ontzaglijke verlegenheid in hem. De nadering van een responsie-collega sloeg hem met angsten dagen te voren Het was niet een opzien-zonder-meer tegen men- schen die voor de derde-rangs-winkelstraat de hoo- gere standen heetten. Het was ook niet een zelf-zich- geringschatten om afkomst en manieren, dat hem schuw maakte, Hij was de waarde van zijn vaardigen geest zonder hoovaardij bewust, maar hij voelde zijn manier schutterig en wellicht belachelijk tusschen men- schen van vlotte manieren en gemakkelijk-zich-bewe- gen. Het was geen onberedeneerd respect voor geld of positie, maar het besef van de disharmonie tusschen innerlijke waarde en uiterlijk-zich-kunnen-voordoen bij hem zelf, dat hem zoo deed zijn. Zoo werd vooral de aanraking met meisjes-studenten hem een verschrikking. Als een van haar op labora torium of practicum den knappen Hein Bakker iets vroeg hulp of een inlichting, sloeg de verlegenheid uit in felle vlammen op zijn gezicht, deed zij zijn handen beven om het instrument dat hij hanteerde, kwamen zijn woorden stokkend en stamelend, als was hij een betrapt misdadiger. En tóch was hij vroeger met meisjes nooit zoo verlegen geweest met de meisjes uit zijn kring had hij het best kunnen vinden en als hij niet gerukt was uit den bodem, waarin zijn wezen wortelde, had hij licht een vlot machineschrijf- stertje of jolige winkeljuf durven vragen tot zijn vrouw. Maar dat vreemde, dat niet-te-zeggen verfijnde, dat sommigen van die studentenmeisjes hadden, dat „je- ne-sais-quoi", wat in zijn meisjeskennis ontbrak, die gemakkelijke welgemanierdheid, die zachte en volle klank van stem en die welgekozen woorden, die fijne handen en die gezichten waarin soms geslachten-lange beschaving haar merk had geboetseerd, die vrijmoedige ingetogenheid hoe miste hij ze in de luidruchtige winkelnimfjes en kantoor juf jes hoe leerde hij dat zijden kousjes en dure schoentjes, fijne bloesjes en kokette hoedjes niet de „dame" maakten. En een machtig verlangen rees omhoog in zijn ziel. Om den onbeholpen burgerjongen af te schudden, om óók te worden man van distinctie en gemakkelijk bewegen, goed-gekleed en wei-bespraakt. Niet omdat hij een „Streber" was, niet om zich een weg te banen naar een voornaam ambt of aanzienlijke positie, maar op dat het on-schoone van zijn verschijnen, de stuntelig heid van zich-voordoen niet de erkenning van zijn innerlijke waarde die hij toch wist méér dan die van anderen in den weg zoude staan. Maar ook om de begeerte die schuchter ontwaakte

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 17