Van een Jongen
en van een sigaret
892
VRIJDAG 25 JANUARI 1929
No, 45
Ja:
waar hij voor worstelen
moest, dèt bekoorde hem,
dat deed hem tintelen van
verlangen en jolijt.
3|t
Een genot vooral was hem
het schaatsenrijden, al kwam
er dikwijls niet veel van met
de kwakkelwinters. Hij had
het geleerd op het kruisnet
van slooten aan den Nieuwen
Binneweg, bij gepofte ka
stanjes, bedelende baanvegers
en jeu-de-poule-ondernemers.
ónder de negen of bóven de
twaalf. Hij had het voort-
gezet op de vijvers in 't
iiuntiit#
Een royaal overzicht op het Oude Hoofd en de Oosterkade vanaf het Witte Huis. Op den achtergrond het Maasstation.
3. Leuk dat rookwolkje,maar er moest
niets van in je mond blijven hangen....
Ik heb, in m'n jeugd, een vriend gehad, een
onvergetelijken vriend, een echten Rotterdamschen
jongen, die, nu ik dit artikeltje over ijsvermaak
ga schrijven, mij weer duidelijk voor den geest
komt.
Goed en lenig gebouwd, krachtig en behendig,
had hij van jongs af, zonder roekeloosheid, toch
vermetele dingen gedaan, als het lichamelijke
bedrevenheid betrof. Klimmen en klauteren kon
hij als weinig anderen. In het snel-loopen rende
niemand hem voorbij. Nog jong, probeerde hij
te fietsen met omgedraaid stuur of alleen op 't
achterwiel, en holletjes aftrappen in een vaart.
1. Met een manmoedig gebaar en een vertrouwvol glim
lachje wordt de brand gejaagd in dt eerste sigaret
2. Het eerste trekje geeft
een behaaglijk gevoel
dat je er van duizelde. De stoutheid keek hem
de glanzende oogen uit, de durf sprak uit de
plooien van vastberadenheid om z'n mond en
uit z'n stevige kracht-handen. Roeien, op den
Plas, was hem een weelde. Het kon hem niet
schelen, als hij 't heel alleen moest doen hij
huurde een boot, gooide z'n buis uit, en in
den vroegen morgen, ais een roode glanzing
over de polders hing en de wind door het
riet op de eilandjes ritselende wijsjes zong,
stuwde hij in een jubel van vreemde,heer
lijke kracht-z'n boot door 't zonnig-rimpelende
water, liefst tegen den stroom in.
Want
Park, maar die waren zoo klein, en eindelijk,
o weelde, kon hij meedoen op den Plas,
meezwieren de Weteringen langs naar Gouda, dat
't ijs soms golfde onder je schaats en meer
bloohartigen afbonden en overstapten. Dan kwam
hii terug met zoo'n kronkeipijp tn z'n ijsmuts,
■met pijpen op z'n borst en op z'n rug en een pak
sprits bovendien, en met het gevoel van een
wereld-reiziger, die, naar verre streken geweest,
terugkeert onder de menschen bij moeders
pappot.
van al z'n spelen en al z'n sporten was schaat
senrijden hem toch het liefst.
Welnu ik weet, dat ik met bovengeschetst
beeldje van m'n vriend het portret van heel wat
Rotterdammers geteekend heb.
ja, dat rijden op de plassen van vrouw
Romeijn wat is dat ook mij onvergetelijk. Natuur
lijk, de IJsclub, de echte, officieele 'IJsclub, is
altijd een tikje deftiger en fijner, maar het
vertegenwoordigde voor velen het gereglemen
teerde genot tegenover het vrije het vrije
op die zalige plassen van Hillegersberg.
Wat een ruimte, wat een jubelende wijdheid
van beweging had je daar....