Van een Jongen en van een sigaret VRIJDAG 25 JANUARI 1929 893 No. 45 Daar, onder de grijze schoon heid van Hollands winter-heme- len, daar, waar }e 's-zomers zoo fijn roeide en op de eilanden kattestaarten ging, plukken, daar lag toen {en ligt nu nog) die schier eindelooze, breedc baan, die ons het toppunt van genot bracht. Daar, bij vrouw Romeijn. Ja zoo noem ik het nog altijd. Vrouw Romeijn. Als ik te genwoordig m'n kinderen van dien tijd vertel, dan keert slag op slag vrouw Romeijn hoewel ik het goede mensch nooit zelf gezien heb en ze ver moedelijk in mijn jeugd reeds ter ziele was in m'n ver halen terug. Vrouw Romeijn, Een aardig kijkje in de Zattnhaven, waarhoven hei silhout van de kerk bekronend uitsteekt. veilig en ongeschonden in Rotterdam te brengen Want dat was - en is vermoedelijk nog - de groote traditie van dezen tocht: in Gouda kocht je van die dunne steenen pijpen, die in sierlijke kronkels waren gebakken, die zich in allerlei grillige bochten slingerden, je bond ze aan elkaar en om je hals, en je moest ze allemaal heel thuisbrengen: Maar als ik van ijsvermaak spreek, dan is één van m'n scherpste herinneringen het jaar, toen de Maas finaal dichtgevroren lag. Het was, meen ik, de winter van 1890 op 1891. Het jaar, toen koning Willem 111 stierf. Oudere menschen zuilen u vertellen, dat het op den dag van 's Konings begrafenis (4 December 1890) zóó verschrikkelijk koud was, dat de kijkers eenvoudig geen raad wisten,en zoo zegt men - de koetsier op den bok voor 's Konings rijtuig kwam stïjf- bevroren, onbeweeglijk, in Delft aan. In dien winter lag de Maas van Rotterdam dichtgevroren, men liep van den eenen naar den anderen oever, men bereed de rivier met arresleden. Indien ik mij niet vergis, dan is na dat jaar nooit meer iets dergelijks gebeurd, ik was toen nog een kind. maar ik herinner het mij levendig. Intusschen de prettigste herinneringen uit de ijswinters van m'n Rotterdarnsche jeugdjaren zijn toch die tochten naar Gouda, als we aanbonden ..achter vrouw Romeijn" en dan er op los gingen. En ik vertrouw, dat deze vermaarde, traditi- oneelc tocht nog altijd bij de Rotterdammers in eere is. Veel plezier, In m'n herinnering zweef ik met u mee 4. Vreemd prikkelt dat, die tabakssmaak met haar theetuin te HHtegersberg, was altijd een groote figuur in m'n jonge jaren en achter haar inrichting lagen de Plassen. En dan, in de dagen van ijsvermaak, was onze grootste verrukking, als we konden zeggen, dat we naar Gouda waren geweest. De Weteringen langs, naar Gouda. O als ik er over schrijf, kan de weemoed in mij beginnen te zingen als een theeketel in de avond schemering. Want wat waren dat verrukkelijke dagen en verrukkelijke tochten. De weilanden in winterkleed lagen links en rechts boven ons spande zich de strakke hemel, en dan ging het langs Zuid Hollands breede sïooten op de Pijpenstad aan. Ik moet nu eerlijk bekennen, dat het soms wel eens wat roekeloos was, want ik herinner mij, dat het ijs daar op en neer ging onder onze Friesche schaatsen, maar wie gaf er wat om We keerden terug met sprits voor moeder, die dikwijls den heeleti lieven dag in angst had ge zeten, en we waren er in felheid op belust, om de fijne kronkelpijpen, die we om den hals droegen, 5. Toch lang niet 200 lekker als ik wei gedacht had Maar och ik zie mezelf nóg liggen, midden op zoo'n Wetering, op de ruïnes van m'n pijpenglorie. Onvergetelijke, gelukkige dagen, als we, jong en sterk en overmoedig, dezen tocht volbrachten en terugkwamen, wanneer de wintermiddag al te verschemeren begon over de polders. Dan pakten we ijlings een trammetje, het vierkante, nu antieke, maar toen zoo bijster-populaire paardentrammetje, en reden naar de stad terug. Zoo heug ik mij menigen Rotterdamschen winter uit m'n jeugd. fi. Nee. ik weet toch niet, ol ik ze wel heelemnal op 2a! ronken!

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 11