900 VRIJDAG 25 JANUARI 1929 No. 45 „ls hij nu bij kennis?" vroeg de graaf fluis terend aan Watson. Maar deze behoefde niet te antwoorden, want Stannard zag den graaf strak aan en vroeg met zachte, maar duidelijk hoorbare stem „Waar ben ik Toen hij Grace zag staan, vertoonde zich een glimlach op zijn gelaat. Hij vervolgde: „Nu her inner ik meik was verdwaald geraakt. Waar ben ik gevonden Niemand der aanwezigen durfde hein antwoord op deze vraag te geven. Hij keek verwonderd om zich heen. „O, ik weet het alik moet in de steen groeve gevallen zijn." Het scheen, dat deze merkwaardige en verschrikkelijke samenloop van omstandig heden weinig of geen indruk op hem maakte. De graaf boog zich over hem heen en vroeg „Heb je veel pijn „Niet in 't minst," antwoordde Stannard, heel kalm. „Dat is zeker een goed teeken vroeg de graaf weer en zag dokter Watson vragend aan. Deze trok een bedenkelijk gezicht. „Hij heeft een zware kwetsuur aan z'n ruggegraat en daarom voelt hij niets." Dr. Watson zei dit zeer zacht, om niet door Stannard verstaan te worden, maar deze had opmerkzaam de lippen van den geneesheer gadegeslagen terwijl hij sprak, en vroeg even kalm en onaandoenlijk als te voren „Ben ik in stervensgevaar?" De dokter keek hem een oogenbiik aan, scheen zich te bedenken en antwoordde „Ja." Eén oogenbiik kwam er een verstoorde uitdrukking op Stannard's gelaat, een uit drukking van vrees en afschuw, maar deze was reeds verdwenen, toen hij zeide: „Ik dank u ik dacht het wel. Eens heb ik iemand op jacht precies zoo zien vallen als ik viel. Hij leed geen pijn en kon zich evenmin bewegen als ik. Ik ga dus sterven." Een paar minuten lang heerschte een roerlooze stilte in 't kleine vertrek. „Weet Eva het al Ze zal er wel blij om zijn." Deze woorden waren nog niet door Stan nard gesproken, of Eva en Francis Winsdale kwamen binnen. Een oogenbiik later stond zij aan *t hoofdeinde der legerstedehaar handen waren krampachtig saamgevouwen en zij zag bijna zoo bleek als de stervende. „Het was heel lief van je om te komen," hernam Stannard, terwijl hij z'n blik naar de plek wendde waar zij stond. „Waar is Heriot Niemand gaf antwoord op deze vraag. „Ik begrijp het al," vervolgde hij; „hij is gearresteerd." Toen Stannard inspecteur Jones onder de aanwezigen zag, keek hij hem verstoord en wantrouwend aan. „Als ik stierf, ronder iets te zeggen, zou het er slecht met hem uitzien, is 't niet „Inderdaad," antwoordde Jones, ernstig. „Ja, dat weet ik. Zelfs als hij vrijgesproken werd, dan zou het publiek nog aan zijn schuld blijven gelooven." Ditmaal vergenoegde Jones zich met een toe stemmend hoofdgebaar. „Alles hangt dus van mij af," zei Stannard weer, peinzend. Nu keek hij beurtelings Eva en lord Averleigh aan, alsof hij niet wist of hij spreken zou of niet. Maar Eva en de graaf bleven sprakeloos. Zij be grepen, dat Heriot's eer en goede naam, ja, misschien zelfs zijn leven, in de handen van dezen stervenden man lagen. Zou hij zelfs in 't aangezicht van den dood, nu hij op het punt stond om voor den rechterstoel van God te ver schijnen, zijn neef, dien hij in 't verderf had trachtten te storten, blijven haten Stannard bleef den graaf en Eva met een eigen aardige uitdrukking op zijn bleek gelaat, aan staren. Eensklaps wendde hij zich tot Jonés en zeide „Neem uw notitieboekje en schrijf op. Wan neer iemand mij gisteravond had voorspeld, dat ik op dit uur een volledige bekentenis zou afleggen, dan zou ik hem in zijn gezicht hebben uitgelachen, met de verklaring er bij dat hij gek was. Maar toen was ik nog vol leven en nu lig ik op mijn sterfbed, niet waar, dokter? En het is vreemd," dit scheen hij meer tot zich zelf dan tot de aan wezigen te zeggen „maar het is precies alsof het me niet meer kan schelen, wat er na mij gebeurt. Ik gevoel, dat ik nu sterven ga, maar als ik ook maar de geringste kans had om in 't leven te SCHOUT BIJ NACHT QUANT, commandant der marine te Den Helder, is met ingang van 26 lanuari bevorderd tot yice-admiraal, welk feit een ieder die, hetzij ambtshalve hetzij particulier met dezen*humanen functiaiiaris wat te maken heeft', zeker verheugen zal. blijven," hier wierp hij een koortsachtigen blik op Eva „dan zou ik liever een dozijn on schuldige menschen hebben kunnen zien op hangen, dan jou te verliezen. Want, ik heb je lief gehad. Eva. Ik geloof niet, dat Heriot je zoo lief heeft als ik." Hij lachte" bitter. „Zou hij" hernam hij tnet meer inspanning „zou hij iemand om jou hebben vermoord zou hij er zelfs zijn eer en goeden naam aan gewaagd hebben, om jou voor zich te winnen ik geloof het niet. Dit en meer dan dit, heb ik gedaan, fk heb Ralph Forster vermoord," Er klonk geen berouw, zelfs geen wroeging in de vreeselijke bekentenis die hij aflegde. Hij legde die bekentenis af op een toon, alsof hij over een wandeling over de heide of over een ritje te paard sprak. Alleen aan Eva's mond ontsnapte een gil van ontzettingde andere aanwezigen zwegen. In specteur Jones was ijverig bezig met het op schrijven der bekentenis van Stannard Marsh- bank. „Het was geen doodslag uit noodweer," hernam Stannard met hetzelfde eentonige, sombere toon- geluid „ik was de aanvaller en wierp me van achteren op hem. De kerel had het gewaagd, mij uit te schelden en te beleedigen l ik haatte hem ik voelde dat ik hem moest vermoorden en ik ver moordde hem Ik wierp hem over den rand heen in de steengroeve daarna daalde ik er in af en schoot hem dood met het geweer, dat hij Heriot moet afgenomen hebben. Kort te voren had ik een onderhoud met Heriot gehad en hem verzocht mij te sparen en niet te verraden. Forster was, verborgen achter het struikgewas, getuige van dit onderhoud geweest. Daardoor had hij me in z'n machthij moest dus sterven." Een rilling van ontzetting- voer door de omstanders, toen zij dit verhaal uit den mond van den stervende vernamen, zonder dat deze eenig teeken van spijt of berouw gaf. „Ik heb Grace Warner in 't ongeluk trach ten te storten maar dit is triijn ongeluk geweest. Anders was ik nu de algemeen geachte echtgenoot van Eva Winsdale. tn mijn worsteling met Ralph Forster aan den rand der groeve verloor ik een van m'n manchetknoopen. De andere verborg ik achter den schoorsteenmantel van mijn slaapkamer op 't kasteel. Deze bekentenis, alsook 't verifieeren van mijn schoenafdruk ken op den boden der steengroeve, zal wel voldoende zijn om Heriot van elke verden king van moord te zuiveren. Ik denk het ten minste." „Ja, dat is voldoende," zei inspecteur Jones. „Dan zal net me aangenaam wezen, als u me nu alleen laat en me in vrede laat sterven," zei Stannard nog „hoeveel uren heb ik nog te leven, mijnheer Watson Toen al de aanwezigen het vertrek ver laten hadden, voelde Dr. Watson Stannard's pols. „Houd u maar bedaard," „Ik wist niet, dat ik leven maakte," klonk het uit den mond van den stervende „wat is het donker in de kamer trek de gordijnen op Dr. Watson voldeed schijnbaar aan dit verzoek de gordijnen waren reeds opge trokken. Gedurende een kwartier spraken geen van betden. Eensklaps opende Stannard z'n reeds half gebroken oogeu, keek strak voor zich heen in de ledige ruimte en sprak fluisterend den naam Eva, uit. Het was zijn laatste woord. Vijf minuten later stond Dr. Watson op, bedekte het mar- merbleeke en koude gelaat van Stannard Marshbank met een wit laken en trok de gordijnen voor de vensters dicht. Reeds lang vóór het vastgestelde uur, stond een groote, dicht samen gepakte menigte voor het rechtsgebouw, waar de zaak van lord Fayne, beschuldigd van moord op den jachtopziener Ralph Forster, dien dag behandeld zou worden. De gerechtszaal was zóó vol, dat de rechters moeite hadden zicli een doortocht door het publiek te banen, alvorens zij in hun zetels konden plaats nemen. Iedereen had den mond vol over het geheim zinnige gevalhet vinden van het parlementslid Stannard Marshbank in de steengroeve de zon derlingste, meest dwaze en tegenstrijdige ver halen waren dienaangaande in omloop. Zelfs de heeren der rechtbank waren min of meer opgewonden. De kalmste man in de geheele zaal was, vreemd genoeg, de gevangene zelf, de man, die in de bank der beschuldigden zat. Heriot, die in zijn cel van de geheele buitenwereld en wat daar omging, was afgesloten, was de eenige persoon, die onkundig was van het ongeluk, het welk Stannard was overkomen. Wordt voortgezet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 18