(jrachl -Jdy He No. 45 VRIJDAG 25 JANUARI 1929 891 er verband moest bestaan tusschen de beide mannen en de aanwezigheid van het jonge meisje, dat hij en kele minuten geleden had gezien. Hij zette er een stevigen pas in en spoedig ontdekte hij het witte figuurtje weer. Het meisje scheen iets te zoeken tusschen het kreupelhout, want telkens wierp zij onderzoekende blikken in het lage boschjes. Af en toe ging zij op de teenen staan en probeerde zij over het struikgewas heen te kijken. De achter grond werd gevormd door oude boomen, die een smal bosch vormden. Boy wist, dat weer achter die boomen het oude Joodsche kerkhof verscholen was, dat aan een zijde begrensd werd door de rails van de Gooische stoomtram, op de lijn Hakke- laarsbrug-Muiderberg. Spoedig had hij de jonge dame ingehaald, en na even zijn sportpet te hebben afgenomen, zei hij bedaard doch vriendelijk ..Neemt u mij niet kwalijk, mejuffrouw, maar mag ik u misschien even op iets attent maken Het meisje bleef staan en keek hem verbaasd aan. Toen kwam er iets achterdochtigs in haar kalme, grijze oogen, iets dat Boy vertelde, dat zij in het al gemeen vreemde jonge mannen maar niet direct vertrouwde. „En wat wenscht u van me vroeg zij koel. ,,U zult het misschien absurd vinden;" ver volgde hij toen langzaam, na even zijn blikken over haar figuurtje te hebben laten gaan „Maar ik voel mij genood zaakt u te waarschuwen voor een gevaar, dat misschien niet denkbeeldig is. Ziet u... ik, kijk, u moet mij niet verkeerd begrijpen, maar toevallig ontdekte ik, dat twee verdacht uitziende kerels u nakeken, op een manier diedie Zij trok even de ronde schouders op en wierp hem dan een kouden blik toe. ,.lk dank u voor de mededeeling zei ze rustig; „Maar ik zal van uw diensten geen gebruik maken. Ik zou niet begrij pen, wat die zoogenaamd verdachte kerels me zouden willen doen. Ik geloof mijnheer, dat u ondanks uw openhartig gezicht mij bang wilt maken, zoodat ik u zou toestaan, mij naar huis te verge zellen, om mij te beschermen. Ik kan u echter zeggen, dat ik. Zij zweeg plotseling en deinsde iets achteruit. De kalme jongeman, die haar had aangesproken, was plotseling veran derd in een beeld van koude gereser veerdheid. Voor haar stond de officier „.Pardon 1" zei hij met een lichte buiging „Excuseer mij En voordat zij hem kon zeggen, dat zij spijt had over haar woorden, had hij zich omgekeerd en was hij weggewandeld. Zij bleef met half geopenden mond doodstil staan, dan wendde zij zich langzaam om, en terwijl zij de schouders ophaalde, mompelde zij: „Wat ben ik toch tactloos, om overal kwaad achter te denken Boy liep peinzend terug naar den miniatuurboule vard en in een der cafe's dronk hij een kop koffie. De waard, die zich verveelde, zette zich op [een ge moedelijke manier over hem en scheen niet vies van een praatje. Boy staarde echter zwijgend naar buiten, over de terrastafeltjes naar den horizon, waar enkele stippen op botters duidden. Enkele minuten later zag hij op het strand het onderwerp van zijn gedachten. Het meisje liep op een kwieke manier door het mulle zand en schopte af en toe met haar witte schoentjes tegen steentjes en houtjes. Boy maakte in zichzelf de opmerking, dat zij hem vast wel gezien had in het restaurant en dat zij zich nu een air gaf van de bekende ver drukte onschuld. Zelfs bukte zij zich een paarmaal in het zand om iets op te rapen; een zeker teeken, dat zij met haar gedachten afwezig was, want schel pen of andere kleine zee-gaven komen in Muiderberg zoo goed als niet voor, daar er geen branding en weinig verschil tusschen eb en vloed is. Toen zij verdwenen was, stootte de restaurant eigenaar Boy veelbeteekend aan. „Dat is hier een goudvischjezei hij lachend „Dat meisje is de dochter van een bekenden Amster- damschen diamanthandelaar, die hier geboren is en om de vijf jaar enkele weken in Muiderberg komt doorbrengen. Hij logeert met zijn vrouw en dat mooie ding in het Zee-hotelletje." Boy prensenteerde den man 'n sigaar en slaagde er in een onverschillig gezicht te zetten. ..Blijft ze hier nog lang?" vroeg hij lachend; lk vermoed, dat u wel wat aan de familie heeft ver diend, omdat u over goudvischje praat." De waard zoog luidruchtig aan zijn sigaar en knipoogde eens. ..Dat zal waar zijn 1" antwoordde hij gul „Mijn heer en mevrouw komen hier iederen middag en avond thee drinken. Ik moet dan voor allemaal lekr kernijen zorgen, die je op heel Muiderberg niet krijgen kunt. Snapt u En dat geeft geld in het laadje. Maar evengoed beste menschen, niets geen O. W. manieren hoor. Ja, ze blijven hier tot eind September en ze zijn twee weken hier. Met goed weer gaan ze om vier uur altijd baden." „Typisch, dat ze niet naar Scheveningen of zoo gaan opperde Boy vertrouwelijk. „Dat doen ze de overige vier zomers!" zei de man „Dan gaan ze naar België en Frankrijk, weet ik veel. Maar eenmaal in de vijf jaar zijn ze hier, en dat is maar goed ook. Mooi vak meneer, diamanten. Je kunt ze net zoo duur verknopen, als je zelf maar wilt. Eenmaal op een avond kwam er een prachtige auto voor de het Zee-hotelletje. Toevallig passeerde ik juist en kon de jonge dame zien. En laat ik u nu zeggen meneer, ze bezweek bijna onder de juwee- len. Maar toch eenvoudig hoor. Ze is altijd zooals u d'r juist zag, zonder iets aan Boy glimlachte om de laatste naive woorden, die op de juweelen zinspeelden en stond kwiek op. Een krachtig gevoel doorstroomde zijn bloed en heel amicaal schudde hij den ander de hand „Ik ga nog eens het strand op zei hij luchtig. En de waard glimlachte en streek de vertering op. Leuke, frissche kerel was dat Hij stapte door het zand en haastte zich. zonder het zelf te weten. Iets vreemds was over hem ge komen, iets dat hem een gevoel gaf, alsof hij dronken was. Een vreemde macht duwde hem forsch vooruit en alsof hij een politiehond was, sloeg hij plotse ling rechtsaf een paadje in, dat naar boven voerde „Als ik haar vind" praatte hij in zich zelf: „Dan zal ik haar zeggen, dat het mij spijt, dat ik zoo ruw was met dat korte ..Pardon eigenlijk had zij ook wel gelijk. Een mooi jong meisje kan toch maar niet iederen vreemden man zoo maar ver trouwen. Tjonge, tjonge Boy, wat was dat tactloos. Zoo'n lief gezichtje zoo gauw den rug toedraaien Hij schokte eensklaps stil en staarde met een tevreden uitdrukking in zijn ongen voor zich uit. 1 wintig meter voor hem plekte de oude uitkijktoren tusschen het kreupelhout op een heuveltje. Boy herkende den toren onmiddellijk; hoe vaak had hij haar vroeger niel beklommen. Hij was erg vervallen en af en toe een beetje opgelapt. De oude deur stond, open en een verweerd bord vertelde in vier talen, dat men tegen een dubbeltje entree den toren mocht beklimmen om van het panorama te genieten. Vuor de deur was echter een houten hek" zoo hoog als een man. En daar de trap zeer wankel en slecht was, zoodat de toren enkele jaren geleden voorhèt publiek gesloten was geworden, verbaasde hef Boy, dat de toegangsdeur geopend was. Wel is waar stond zij op een kier, doch open was zij in ieder geval. Hij liep op het hek toe en ontdekte, dat ook dit niet afgesloten was. Hii duwde het open en bleef dan plotseling doodstil staan. Een achtreloozen blik op het verlaten strand deed zijn wantrouwen opnieuw groeien,'want een heel kort oogenblik meende hij de twee verdachte mannen te zien. Hij-wachtte enkeleseconden en een geluid boven stoorde zijn sombere gedachten. Ergens in den ouden toren, die niet hoog was, klonk het geluid van voetstappen op een krakende trap. En terwijl hij de deur openstiet, zoodat een ijzige tocht zijn verhit voorhoofd verkoelde, wist hij eensklaps wat hem hinderde. Het zonderlinge „weten" wat hem bezig hield. Het was zoo goed als zeker, dat het meisje dezen uitkijktoren ontdekt had, op de een of andere manier het hek err de deur ge opend had, en naar boven was gegaan, om van 't uitzicht te genieten. Een kille angst greep hem even aan, gepaard gaande met een eerlijke bewondering voor den moed van dit meisje, om een stikdonkere torentrap op te klimmen, in een gebouwtje, dat zij nog nooit had betreden Hij bedacht zich niet lang en liep snel de trap op. De omstandigheid, dat hij deze trap in zijn jongensjaren al zoo dik wijls betreden had, gaf hem het voordeel snel omhoog te kunnen klauteren.'Hij wist nog heel goed, dat de toren uit twee gedeelten bestond, afgescheiden door 'n soort van vliering. Deze vliering was geheel rond en omgeveer 2 meter hoog. Zij bevatte twee deuren, een voor de wenteltrap naar den eigenlijken koe pel en een voor de trap naar beneden. De deuren waren recht over elkaar ge plaatst en gingen naar binnen open. In het aldus gevormde vertrekje was slechts een klein raampje, dat al het licht moest verschaffen. Aan lucht was geen gebrek, daar voortdurend een ijzige tocht van beneden naar boven kroop. Boy had de eerste deur bereikt, stootte haar open en betrad het vlierinkje. Onmid dellijk bleet hij echter staan, toen een licht geruis zijn oor trof. Het was schemerdonker, doch hij moest daar eerst aan wennen. En terwijl hij in hevige spanning bieef staan, gleed langzaam de juist door hem geopende deur achter hem dicht, met zoo'n harden slag, dat hij werkelijk schrok! Bijna onmiddellijk daarna hoorde hij eer ge dempte angstkreet, het keelgeluid van iemand, die vreesdijk schrikt, doch zich op *t laatste oogenbtik weet in te houden. De situatie was niet bizonder aangenaam, want hij begreep, dat hij niet alleen was. Hij drukte zich behoedzaam tegen den wand achter zich cn naarmate zijn oogen aan de schemerte wende, nonderscheidde hij na enkele minuten een zwakke witte vlek, schuins naast hem, in het mid den van het vertrekje. Een zucht van opluchting ontsnapt? aan ziin keel en terwijl hij een lucifer aanstreek, zei hii opgewon den „Wees u niet bang, mejuffrouw. Het spijt mij vréeseiijk, dat ik u heb laten schrikken. Ik wist wer kelijk niet, dat u ook in den toren was. Ik zag de ge opende deur en kon niet nalaten naar boven te loo- pen Herkent u me?" Hij hield de lucifer voor zijn gezicht en vervolgde snel„lk had het genoe gen u reeds een uurtje geleden op het strand te zien Ik kan mij begrijpen, dat u nu natuurlijk nog banger bent geworden. Niet waar Een vreemde man, die u reeds eerder aansprak, en nu waarachtig in een donker vertrek is gevolgd Wordt voortgezet. Een witte boom, een /vitte straat. En hier en daar een mensch. Die zoetjes-aan verloren gaat. Een helle vlek. een schemerlicht. I an hier en daar een lamp. De gracht vriest langzaam dicht. Wat mollig dons. een ver gegons Van binnenstad verkeer. Een auto ruischt voorbij, 't is s/il nu meer. Een witte schuit, een plots geluid Van hongrig meeum-gekrijseh. Een sneeuwbui daalt, een hel-mit dek op 7 ijs. Een mitte boom, een mitte straat. En d'aooitd daalt. Hef witte kleed nu zoetjes-uan verloren gaat. PI CK BKEVÊ.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 9