De Veria ten *St eeneroeve No. Fanoy Flapuit zeg 916 VRIJDAG 1 FEBRUARI 1929 No. 46 Hij stond rechtop in de bank der beschul digden en zag kalm en zonder zijn tegen woordigheid van geest te verliezen* op de woelende menigte, voor en om hem heen, neer. Lord Averteigh had getracht om vlak in zijn nabijheid een plaats machtig te wor den, maar was daarin door de overgroote drukte en het gedrang,niet geslaagd.Heriot wuifde hem vrien delijk en aanmoedigend toe. Inspecteur Jones was in druk gesprek met de rechters. De toeschouwers zagen, dat de heele rechtbank verschrikt en verwonderd opkeek over hetgeen Jones haar meedeelde en dat de leden voor den aanvang der zitting opgewonden met elkander beraadslaagden. Voor een scherp opmerker, die een en ander van de gesprekken opving, die in de zaal gevoerd werden, was het duidelijk, dat het publiek Heriot gunstig gezind was. Hij was de zoon en erfgenaam van hun landheerde blikken die hij om zich heen wierp en zijn geheele voorkomen, boezemden vertrouwen in. Meer dan één onder de aanwezigen had hem gekend als de goede, vroolijkè viool speler, die hun zoo veel genoegen met zijn wonder schoon spél verschaft had, en daardoor de harten hunner vrouwen en kinderen had veroverd. „Die man zou een moord op zijn geweten hebben 1 Hij, die geen vlieg kwaad doetHeeft hij onze kleine Willy die z'n voetje verstuikt had, niet in zijn armen genomen en thuis gebracht Ze kunnen hem beschuldigen van alles wat ze willen, ik ge loof er toch niets van." Het was een vrouw onder de toeschouwers, die dit verontwaardigd zei, en zoo dacht bijna ieder een er over. De president der rechtbank kuchte even, de deurwaarder riep stilteen de zitting nam een aanvang. De officier van justitie stond. op. Hij keek zeer ernstig om zich heenhet duurde eeni- gen tijd vóór het rumoer in de zaal ophield. Eindelijk wendde hij zich tot de rechters en zei langzaam en duidelijk „Ik moet u, Edelachtbare heeren, meedeelen, dat ik er van afzie, een strafvervolging tegen lord Fayne in te stellen," Een luid gemompel, kreten zelfs, stegen uit het publiek op en de deurwaarder riep weer stilte 1 Heriot keek verbaasd opeen blos kleurde zijn gebruind gelaat. Hij vroeg zich af, wat dit beteekende. Een doodsche stilte heerschte nu onder het publiek. Met luide stem, die tot in de uiterste hoeken der groote zaal verstaanbaar was, hernam de officier van justitie „Edelachtbare heeren Sedert het laatste onder zoek, heeft een gebeurtenis plaats gehad, waar door een helder en volledig licht geworpen is op den geheimzinnigen moord van Averleigh. Het heeft, Edelachtbare heeren, den Almachtige be haagd, den sluier die over dit voorval hing, op te lichten. Tegen den verdachte, lord Fayne, die daar in de bank der beschuldigden zit, waren tal van aanwijzingen, welke er alle op gericht schenen te zijn, hem als schuldig aan dien moord te verklaren. Het zou mijn plicht zijn geweest u daarop te wijzen en u er van trachten te over tuigen, dat hij, en niemand anders de schuldige was. Maar, Edelachtbare heeren, sinds het laatste onderhoud, dat ik dienaangaande met u had, heeft het de Voorzienigheid behaagt, die aan wijzingen, als kaf voor den wind, weg te vagen en aan te toonen, dat een ander, een ongelukkig iiiensch, den moord bedreven heeft. De dood heeft dien man buiten het bereik van den aard- schen rechter gesteld. Moge door den Rechter hier boven een genadiger oordeel over hem wor den uitgesproken, dan hij hier van ons had kunnen verwachten." In ademlooze stilte had de menigte naar de woorden van den officier van justitie geluisterd. Ook Heriot had alles verstaan hij verbleekte. Verbaasd keek hij rond en zag zijn vader aan, DOOR CHARLES GARVICE die op eenigen afstand van hem gezeten was, aan een hevige ontroering ten prooi. Nu steeg er een luide, machtige kreet op uit het volk. Met veel moeite slaagde de deurwaarder en de politie er in, stilte te verkrijgen. Eenige oogenblikken later stond inspecteur Jones in de getuigenbank. Uitvoerig en duidelijk gaf hij een verslag van de geheele geschiedenis van den moord. Die ge schiedenis was zóó wonderbaar en dramatisch, zóó vol tragische bijzonderheden, dat al de aan wezigen stom van verbazing waren. Niemand had er ook maar één oogenblik aan gedacht, dat de man, die nu levenloos daar neerlag in een ka mertje van de bovenverdieping in de woning der Warners, de schuldige zijn kon. Toen het ware karakter van Stannard Marshbank dan ook door Jones aan het licht gebracht werd, wist de menigte niet wat ze hoorde en keek men elkander aan als met de vraag op de lippen: „Bedriegen ons onze ooren niet Stannard Marshbank toch was wel de laatste man, dien men van moord zou verdacht hebben de laatste man, van wien men zou verwachten, dat hij een misstap, hoe gering ook, zou doen, gezwegen dus van een misdaad, zoo gruwelijk als de moord van Averleigh. Toen inspecteur Jones uitgesproken had, was het woord aan den verdediger van lord Fayne. „Ik heb, Edelachtbare heeren, slechts weinig tot u te zeggen. Maar toch wensch ik hier vast te stellen, namens lord Fayne's bloedverwanten en mij, dat wij geen oogenblik geloof aan zijn schuld geslagen hebben, geen oogenblik, hoe overtui gend de bewijzen tegen hem, als schuldig aan die misdaad, ook waren." Een luid geroep van bijval klonk op uit de zaal. Nu stond de voorzitter der rechtbank op en richtte het woord tot den man, die in de bank der beschuldigden zat. „Lord Fayne. wij ontslaan u van alle rechtsvervolgingna dezen plicht jegens u vervuld te hebben, wenschen wij u nog ons leedwezen te be tuigen over het leed, dat u, als gevolg van de tegen u ingediende aanklacht, hebt moeten dra gen." Nu steeg een donderend applaus uit het volk op. Lord Averleigh schreide van aandoening, toen de voorzitter op hem toetrad en hem hartelijk de hand drukte. En Heriot Hij zat daar onbeweeglijk, doods bleek, met bevende lippen, als verbijsterd hij wist niet hoe hij 't had. Zijn onschuld was nu bewezen, want Stannard had een volledige bekentenis afgelegd. Hij was dood. Maar was dit alles geen droom Zou hij straks niet wakker worden en tot de bevinding komen, dat hij in zijn bed lag op Lone-Hill in Zuid-Amerika Eensklaps zag hij twee zwaar gebouwde jonge mannen, die zich een weg door de menigte baan den, op zich toekomen. Zij grepen hem vast, haaiden hem uit de bank der beschuldigden en riepen hem toe „Hier is uw plaats niet, mylord 1" Nu namen zij hem op hun schouders en droegen hem onder het gejuich van het volk, naar buiten. Maar op dit oogenblik dacht Heriot aan den man, die levenloos op zijn doodsbed in Averleigh lag uitgestrekthij bleef op de steenen trap van het rechtsgebouw staan en verzocht met een handgebaar om stilte. „Ik dank u vrienden," riep hij luid, „dat ge evenals ik verheugd zijt, omdat mijn onschuld bewezen is. Maar vergeten we niet, dat de schul dige is overleden dat zijn dood ons, zijn bloed verwanten, diep geschokt heeft. Gaat dus nu kalm naar huis en toont daardoor, dat ge me begrijpt." Nog eenmaal steeg er een gejuich op voor lord Fayne en zijn vader; daarna verspreidden de honderden menschen zich naar alle richtingen en gingen bedaard huiswaarts. Inspecteur Jones, die aan alles dacht, had een rijtuig voor laten komen en verzocht lord Aver leigh en zijn zoon om in te stappen. Toen beiden goed en wel gezeten waren en het rijtuig wegreed, bleek de graaf zóó ontroerd, dat hij niet kon spre ken. Hij hield Heriot's hand in de zijne, totdat zij op Averleigh-castle waren aangekomen. Hier werden zij verwelkomd door lady Janet, die na mens Jones bericht van Heriot's vrijspraak ont vangen had. Tot Iaat in den avond zaten ze met hun drieën bij elkander en spraken over het gebeurde in het rechtsgebouw en over alles wat daarmee samenhing. Eindelijk stond Heriot op en vroeg„Gaat u met me mee, vader Vader en zoon gingen zwijgend naar buiten en sloegen de richting van de heide in. Lord Aver leigh leunde op den arm van Heriot. Zij gingen om te bidden bij het lijk van Stannard Marshbank, van den man, die hen zoo onnoemelijk veel leed had aangedaan, maar dien zij beiden van harte hadden vergeven. VIER EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Crancis Winsdale en zijn dochter verlieten Averleigh den volgenden morgen. Op den avond van den dag, waarop lord Fayne van alle rechtsvervolging was ontslagen, had lady Janet zich lang met Eva bezig gehouden. Wat er in die uren tusschen beide vrouwen be sproken is, heeft nooit iemand geweten. Lord Averleigh had zich ook naar White-cot begeven, daar een onderhoud met Francis Winsdale gehad en hem verzocht, zijn vriendelijke groeten aan zijn dochter over te brengen. Over dit onderhoud liet hij zich tegen niemand uit. Heriot wist niet wat hij doen moest. Hij wenschte Eva natuurlijk tot vrouw, en zou niets liever ge- Naar Ket Eagelsck .Lor JOSEPH MAR TO Ridderlijkheid mag datt dood zijnmaar alle man nen nemen toch hun hoed af wr vrouroenharbieiv

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 14