ONS ZEELAND UIT EEN JEUGD Herinneringen aan Zeeland 4 door JAN R. Th. CAMPERT. XV. Zomermiddag. Dien middag lag de zee weergaloos-effen en blauw voor ons. Ver week de einder weg in een trillenden nevel, die boven het water te dansen stond. Fen enkele schuit dreef loom over de spiegel-gladde vlakte en de uren gingen voorbij zonder dat zij van plaats veranderde. Hoog, brandend en hitte-schietend stond een metalen zon aan den wolkeloozen hemel. In den nacht was de wind gaan liggen, geen koelte ademde over het land. Hèl-wit blakerden de duinen gloeiende, witte bergen die Walcheren omsloten. Uren hadden wij zoo ge'egen, te traag en te verzaad van hitte om ons te bewegen. De harde zon brandde op onze huid. Van den duintop af keken wij over het water dat onder ons lag en zoo roerloos weg-evende naar gindsche blauwe verten, waartegen het donkere silhouet van de stille schuit zich scherp afteekende. Het was alsof het leven zóó snel gebeurde dat het wel stil leek te staan. Achter ons lag Walcheren. Het koren was tot vollen was dom gerijpt, de volle, vette aren wachtten enkel nog de scherpe, blikkerende zeis. In de fèl-groene weiden rustten de dieren aemechtig onder de smalle schaduw van een enkelen boom of liepen langzaam naar een welhaast ver droogde waterput. Wit van stof slingerden zich de wegen door het land, de stille wegen, die Walcheren's dorpen verbinden. Nergens viel eenig leven te bespeuren. Oppermachtig en verplette rend heerschte de zomer over water en land. Alleen het ijverige stoomtrammet je sjouwde op de gezette tijden dwaas en puffend door deze volkomen rust, alsof het protesteeren wilde een komische demonstratie, een te luid ruchtig vertoon. Warm-koesterde het zand onze leden en het scheen alsof al'e gedachten vervlogen waren. Wij waren deel van dit geheel en anders niet wij pasten in dit zomersch décor, twee lichamen en anders niet en het was goéd om niet anders te zijn, om niet anders behoèven te zijn zwijgend, verloren, passief. Het gebeurde om ons en in ons en wij reageerden niet. Wij lieten het gebeuren, wij waren in dit zomersche land schap niets meer dan een paar passende ornamenten. Onze oogen staarden over het water en over Walcheren's domeinen. Omsloten door den nu zoo veiligen ban van het water, lag daar dien kiemen hof, die Walcheren heet. Breed en machtig verrees de steenen toren van West- kappel in het warmte-tril lende zwerk, verder naar rechts school achter de donkere bosschages Domburg, het aandoen lijke, alleen een spits torentje verraadde zijn aanwezigheid en zóó was het óveral. Alleen de smalle torens deden ons de dorpen herkennen Oostkappel, Serooskerke, Vrouwen polder, Koudekerke, Biggekerke Slank, ijl en gracieus sliertte de Lange Jan de lucht in. Wit leek zijn vorm in dezen zomerschen brand. Maar gróót verhieven zich de kranen van Vlissingen. Daar moest het leven kloppen en daveren, daar stond het werk niet stil het hart van den arbeid. En dichterbij Zoutelande, gevlijd aan den voet der duinen. Een kleine kerk, een handje-vol huizen. Het lag daar zoo veilig en zoo vertrouwd, zoo bijna hulpeloos. Uren duurde deze droom van zon en zomer. De tijd ver liep, het water vloeide terug, de zon daalde dichter tot den horizon, maar de droom ging niet verloren. Zij verdiepte zich. Het licht werd minder wit, maar het leek wel of een aanvankelijk schuchtere innigheid op dit alles beslag ging leggen. Een heimelijker sfeer weefde zich over het land en wij wisten niet meer of het leven sterven ging of nu eerst beginnen moest. Sneller, steeds sneller verliep dit proces. Een lichte schemering breidde zich uit, nu lag de zon op den horizon en nog eermaal zette zij hemel en aarde in vlam. De topnen der duinen waren rood, róód ook was het water aangeloopen en rood dreven de weinige wolken, die op kwamen zetten, langs de luchte-zee. Een speelsche, koele wind deed het water rimpelen, even, éven maar. De dieren op het land schudden de loomheid van zich af en begonnen te grazen. Langs de wegen zagen wij de kleine figuren van terugkeerende boeren. Ergens sloeg een hond aan. Bleek stond een vroege en smalle maan aan de lucht, een eerste ster fonkelde. „Het wordt kil", zei ik en dat was na zóón middag een hopeloos-nuchtere opmerking. Hallo, hallo Hier is het draadloos uitzendstation de Scheldezender Vindt u het interessant, te hooren dat in het voorjaar een directe treinverbinding zal worden ingevoerd tusschen Vlissingen, Krefeld en het Duit- sche Industriebezirk. dat de verbetering in de treinverbinding tusschen Zee land en België nog op zich laat wachten. Per Pullmantrein kan men den afstand ParijsEsschen in 5 uur afleggen. Men heeft evenwel 5a uur noodig om „tusschen de wielen" van Esschen naar Vlissingen te komen. dat in de Vlissingsche buitenhaven in het afgeloopen jaar 297 schepen bunkerden. Er is vooruitgang merkbaar. dat een Wemeldingsch koebeest den dwazen inval kreeg om een stuk prikkeldraad in te slikken. Men heeft het dier na het stekelige diner moeten afmaken. dat te Eikerzee, tengevolge van den mist, een auto met 4 personen in een sloot reed. De inzittenden konden door de deur van de auto hun scheeve positie verlaten. dat Prins Hendrik een bezoek bracht aan de ten toonstelling van de vier schilders uit Zeeland, die momen teel in Den Haag gehouden wordt dat de Zeeuwsche athletiekbond zal trachten om in Middelburg een bureau van sportkeuring gevestigd te krij gen. dat de bussen (geen melk-, doch auto-) voortaan in Goes staangeld zullen moeten betalen. Bij de Koepoortbrug zal een standplaats voor deze vehikels worden ingericht. dat volgens een bericht aan den raad van Westdorpe, het Kroondomein steeds bereid blijft land aan landarbeiders te verhuren voor den tuinbouw.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 4