OVER ROTTERDAM
932
VRIJDAG 8 FEBRUARI 1929
No. 47
DOOR D. HANS
DE KERMIS
GOEDEN OUDEN
der Rwftenhmwke Kermisvreugde, ée Veemarkt.
Ia die kermis. Die onvergetelijke, fijne, ouwe
Rotterdamsche kermis.
En toch
toch is m'n felste herinnering van de
Rotterdamsche kermis van luguberen aard.
Want en tallooze Rotterdammers zullen,
als ze dit lezen, zeggen o jaik kan nooit aan
die kermis denken, of ik denk aan den moord op
een politie-agent van den Haag, waarover, na
zooveel jaren, de Rotterdammers allicht nóg niet
uitgepraat zijn. Want dat was nu een felle tragiek
het geval heeft destijds een ontzaglijke beroering
gewekt.
Destijds. Hoe lang zal het nu geleden zijn
Eer jaar of dertig, iets langer misschien nog. De
laatste Zaterdagnacht van de Rotterdamsche
kermis was vrijwel door het heele Jand berucht,
want in dien nacht kon er van alles gebeuren.
Welnu, in zoo'n nacht werd de politie-agent van
den Haag vermoord. Troelstra. vermeldt het geval
nog in het tweede dee! van zijn onlangs verschenen
Gedenkschriftenwant niemand minder dan hij
heeft toen den moordenaar verdedigd. Maar deze
moord heeft destijds zoo'n ontzaglijken indruk op
mij gemaakt, dat ik het geval nog altijd niet ver
geten kan.
Trouwens de naam van den dader heeft
vele jaren in een bekend volksrijmpje voortgeleefd.
ja die kermis. Die onvergetelijke, ouwe
Rotterdamsche kermis....
's Zaterdags om 12 uur 's middags werd zij inge
luid. Dat was een gebeurtenis van belangheel
de jeugd van de stad om van de ouderen maar
niet te spreken was in opstand. Den dag te
voren zongen we allemaal een bekend, rijmpje
Tingelingefing, tingelingeling,
Morgen luidt de kermis in.
Op dien Zaterdag kwam dan in de woningen
van het volk en van den middenstand en, niet
te vergeten, in alle kroegen en café's en koffie
huizen de befaamde ..rooie aalbessen niet suiker"
te voorschijn. Dat was de populaire, de geliefde,
de traditioneele Rotterdamsche gelegenheids
drank met de kermis. Bij z'q familie, bij z'n
vrienden, bij z'n kennissen, in de café's, in de
restaurants, overal kon men de populaire rooie
aalbessen krijgen, en, al werd ze dikwijls met mate,
ze werd ook dikwijls met maten gedronken,
helaas.
Nog iets anders kwam in dien kermistijd steevast
te voorschijn dat was die zalige, 'rsooge, prachtige
omnibus, die bij het Museum Borgmans begon en
bij de kermis eindigde. Een onovertroffen werktuig.
Je zat er als een koning op de roode kussens en
voor vijf koperen centen reed je de heele stad door.
Maar nog veel fijner zat je bovenop dan lag heel
Rotterdam, heel je eigen, lieve stad, aan je voeten,
dan reed je trotsch ais een vorst door al die drukke
straten, door het hart der stad, naar de kennis.
Wij, jongens, liepen dan naar het Museum Borgman
daar klommen we op de omnibus, en zoo arri
veerden we in volle statie op het terrein van onze
hoogste droomen en van onze stoutste verwach
tingen.
Door de heele stad stonden de poffertjes- en
wafelkramen.
Alles rook.
Van alle kanten kwamen je de zalige reuk en
de typische walm dier kramen tegemoet.
Maar de eigenlijke kermis begon pas op den
Goudschen Singel. Daar stonden niets dan kramen.
Twee rijen kramen, en je wandelde watertandend
tusschen al die zaligheid door. En aan het eind
van den Singel, bij de Hugo de Grootstraat (o,
ik zie het nog zoo duidelijk voor mij, of het gisteren
gebeurde) stond die groote, on-overtroffen oue-
bollenkraam, steevast altijd diezelfde kraam,
met de hakkende vrouwen in helder-wit, en daar
kon je voor één cent al een oliebol krijgen, en
voor twee centen kreeg je een grooteren, maar
voor vijf centen, voor vijf doodgewone centen
(o, het kostte stellig meer ingekocht) kreeg je een
oliebol, die zoo het toppunt van alle aardse he
zaligheid was, dat ik er den smaak nóg van na
proef. Het ding was zoo groot als een Maasboei,
en er zat van alles in krenten, rozijnen, sucade,
specerijen
Dit was het voorproefje. Want aan dien oliebol
peuzelend, wandelden we de Hugo-de-Groot-
straat uit, naar de kermis.
Op de Veemarkt.
En daar, daar waren we in het Paradijs, daar
sloeg de verrukking ons, jongens, naar het gloeiende
hoofd en liet kloppende hart.
Het begon kalm. Nette koek-kramen. Groote
koeken, met fraai-gestyleerde kalk-Ietters „Uit
Lief de11 of Voor Moederof Voor uw kennis1of
„Uit -agting". En speelgoed-kramen, waar wij
het grootste prullaria het fijnst vonden. Maar
vlak daarbij stonden al draaimolens, en voor wij
het zelf goed en wel wisten, zaten we boven op
een leeuw, of in een mandje, dat op den rug van
een olifant zat, of tusschen de twee b uiten van een
dromedaris in. Een cent kostte zoo'n rit. Een
enkele cent. En als je riik was, als je van vader en
moeder, of van een goejen óome, nog al wat centjes