^VöBELMAf
No- 47 VRIJDAG 8 FEBRUARI 1929 927
I 'T
Een aardige momentopname van de glijbaan Boulevard—Beursplein te Vlissingen,
waar de sledenwedstrijd werd gehouden.
gestorven „grooten" ook wel wat dwaas. Zij heb
ben de rust van 't graf verdiend, en de geschie
denisboeken zullen er wel voor zorgen, dat hun
naam in eere bewaard blijft.
Het door mij geconstateerde feit moet dus
niet als een verwijt worden opgevat. We mogen,
neen moeten Zeeland liefhebben omdat het een
mooi land is. En daarmee uit. En is dat ook niet
voldoende We moeten voor onze provincie zooveel
mogelijk reclame maken, en als „ons" Zeeland
aangevallen wordt, 't in woord en daad verdedigen.
Zóó dacht men er in de 17e eeuw ook al over.
,.ln 1623 verscheen een dichtbundel De Zeeusche
Nachtegael, waarin de Zeeuwsche Volkstrots zich
in gansch een dichterschaar met Cats, hoog
vereerd, aan het hoofd, openbaarde. Dit zijn de
woorden van Prof. Prinsen.
En waarlijk, zoo was het. In 1622 was Anna
Roemers, dochter van den bekenden dichter
Roemer Visscher, naar Zeeland gekomen.
Anna was zelf ook een bekend dichteres, en het
was voor de Zeeuwen een goede gelegenheid &rn
eens ie toonen, wat zij presteerden.
De uitgever J. P. v, d. Venne stelde met mede
werking van de meest bekende Zeeuwsche dichters
een bloemlezing samen, die eenig in haar soort
was, tenminste voor dien tijd. Jacob Cats, Simon
van Beaumont, jan de Brune, Valerius, Ph. van
Borssele en veie anderen wrerkten er aan mee. En
dan Anna Roemer zelf.
Over den naam „De Zeeusche Nachtegael"
licht van de Venne ons in zijn voorwoord in.
Met dezen vogel, zegt hij, bedoelt men iri veel
plaatsen een.... kikvorsch. Nu is een ,.puut",
om het op z'n Zeeuwsch te zeggen, voor een
dichter niet direct een aanbevelenswaardig ideaal.
Nee, dacht v. d. Venne,
hij zou eens laten zien,
dat de Zeeuwsche dichters
het lied van den echten
nachtegaal nabij kwamen,
ia, misschien zelfs over
troffen Men krijgt uit'!
voorwoord den indruk,
dat Zeeland over 't alge
meen niet erg goed aan
geschreven stond. Vooral
Voor de Zeeuwsche koorts
schijnt men bang te zijn,
wat uit verschillende
gedichten uit dezen bun
del blijkt. Maar dat is
voor v. tl Venne een
dubbele aansporing.
Er valt uit dit werk
veel te leeren.
Het bestaat uit vier gedeelten, een minnezang,
een zedenzang, een hemelzang en een „sinne-mal".
Het laatste gedeelte is verreweg het aardigste.
Hierin vindt men leuke samenspraken, onschuldige
vrijpartijtjes en wat dies meer zij. Allen borduren
hier op het stramien der liefde. Voor den tijd is
het werk zeer gekuischt het is bovendien ook
voor onzen tijd nog zeer goed te lezen.
Het is niet mijn bedoeling den bun
del hier in zijn geheel te bespreken.
Daarom wil ik volstaan met één greep
en een aardig liedje overschrijven
WULMER
Wulmer quam opt ijs ghereden
Mette vrijster bij der hant,
Vierïch en vol heeten brant,
Vier en brant was al sijn reden
Maar hij had niet lang ghereden,
Siethet ijsich velt dat brack,
Daer levt Wulmer in de wrack.
Wulmer riep met luijder stemmen,
Help! ach! help, of ick verstijf,
'k Heb de doot al op het lijf.
Help! het ijs dat sal me kiemmen,
Help. och help, 'k en can niet swemmen.
Help mij doch nvt dezen noot,
Of ick blijf van koude doot.
Ghij verkleumen? watte schanden
riep er yemant van de kant,
Koel je, koel je, vierich quant,
Koelt, o koelt u hittich branden.
Noch riep Wulmer Laet mij landen.
Wat vermeer je mijn verdriet
Hier is *t rechte koeisel niet.
De oude held kijkt op t jonge Zeeland neer, dat, even weinig
bevreesd voor de sneeuw, als hij het eens voor 't water was,
ais overwinnaar uit het strijdperk trad van den wedstrijd in
sleetje glijden, welke na den hevigen sneeuwval georgani-
seerd werd op den Vlissingschen Noordzee-Boulevard.
vast. En in het tweede deel vinden we enkel
ernstige, religieuze poëzie, zoodat men terecht
kan spreken van elck wat wils. In plaats van een
oordeel over dit werkje uit te spreken, citeer ik
dan ook liever het volgende vers
Een rechter, die wil hebben prijs, I)
.Moet kennis hebben end sijn wijs
Daar bij soo moet hij hebben macht
Op dat sijn vonnis werd 2) volbracht
Rechtveerdichevd ist derde goed
dat hij oock bij hem 3) hebben moet
Want dees vereyscht dat ongehoort
hij niemand straffe met sijn woord,
Want als hij wijst het vonnis al,
daar d'ander niet op spreken sal,
Al wijst hij 't recht heel bliickelijck,
Noch doet hij 't recht dan ongelijck.
1) lof. 2) worde 3) zich
4) waarop de heklaagde niet mag antwoorden.
Ook de nonnetjes der Katholieke school te Goes waren niet bang, om de
handen uit de mouwen te steken, zooals men ziet op deze aardige opname.
Dit is een aardig ding. Wel wat ondeugend,
maar dat heeft hier juist zijn bekoring.
Bovendien, men zoeke hier niet alleen minne
poëzie. De grondtoon van deze verzen is grooten-
deels ernstig: Cats knoopt aan ai zijn dichterlijke
ontboezemingen en beschouwingen een zedeles
toch wel een beetje gek was en heeft men het standbeeld rechtsomkeert laten
maken. Dit feit bewijst dat De Ruijter niet meer leeft in de harten der Zeeuwen.
En daar heb je het standbeeld van Vader Cats in Brouwershaven. Dat
heeft men., gekalkt. Een potsierlijk gezicht. De reden van deze manipulatie
ligt voor mij in het duister. Maar 't is een feit, en een droevig,
Maar, om nu eens eerlijk te zijn eigenlijk is al dat gedweep met onze