22
ONS ZEELAND
SCHATGRAVEN
door
J. P. B a 1 j
Hoewel het mij niet bijster aanlokte, was ik door omstan
digheden het verzamelen van de noodige gegevens voor
een novelle genoodzaakt een krankzinnigengesticht te
bezoeken. Langen tijd had ik dat bezoek, waar ik zeer tegen
opzag, uitgesteld, doch tenslotte vermande ik mezelf, en
ging, gewapend met een introductie van één mijner kennis
sen voor den directeur, naar één der bekendste gestichten
van ons land.
Sensibel voor impressies als ik ben, maakte het groote
gebouw een stillen, somberen indruk op mij. En ik betrapte
me zelf er op, dat ik even rilde, toen de ouderwetsche bel
hol in de ruime vestibule weerklonk.
Een bediende klaarblijkelijk één der bewakers deed
open, en verzocht mij plaats te nemen op één der banken,
welke in de groote hal stonden. Intusschen zou hij den
directeur mijn bezoek melden.
Niet geheel op mijn gemak, keek ik eens om mij heen.
Ook van binnen maakte het gebouw op mij een sinisteren
indruk. De hooge, kale muren zonder eenige versiering, de
doodsche stilte welke er heerschte, en. het idee, dat dit
het verblijf was van een aantal beklagenswaardige wezens,
die ééns, zooals ik, van hun vrijheid hadden genoten,
lijk idealen hadden gekend en luchtkasteelen gebouwd, dat
alles weikte op mijn zenuwen, en bracht mij in een melan
cholieke stemming. Doch lang had ik niet den tijd mij aan
mijn meditaties over te geven, want al heel spoedig kwam
een rijzig heer, van naar schatting vijf-en-vijftig jaar, op
mij toegestapt.
Vlug stond ik op en stelde mij aan hem voor. Even wierp
hij een vMchtigen blik in het introductieschrijven, dat ik
hem ter hand stelde, dan vroeg hij vriendelijk
„U wilt het gesticht bezichtigen en indrukken opdoen?
Het beste is, dat wij dan naar buiten gaan, want op het
oogenblik bevinden zich daar de meeste verpleegden de
gevaarlijke natuurlijk uitgezonderd. Ik vrees echter, dat dit
bezoek een teleurstelling voor u zal worden, en u niet dat
gene zal brengen, wat u er mogelijk van verwacht. Want
hooge uitzonderingen buiten beschouwing gelaten - zijn
onze patiënten als regel zeer kalm. Hun wordt dan ook ta-
mehjk veel vrijheid gelaten en ieder van hen amuseert zich
op zijn eigen, meestal kinderlijke, wijze. Maar. dat zult
u straks zi6ii«
Wij traden in den ruimen, fraaien tuin van het gesticht.
De directeur was een uiterst beminnelijk man en gaf mij
alle inlichtingen, die ik wenschte, met buitengewone wel
willendheid. Wij zagen vele zwakken van geest, en van elk
van hen noemde hij mij eenige bijzonderheden, hun vroe
gere levensomstandigheden, de oorzaak van hun treurige
ziekte
Eén' dier stakkers teekende figuren in het zand van een
tuinpad hij was, volgens de mededeelingen van mijn be
geleider, vroeger architect geweest en het mislukken van
een groot bouwwerk, gepaard gaande met zijn finantiëele
ruïne, had hem van het verstand beroofd. Een ander pre
velde zacht gebeden voor zich heen een geval van gods
dienstwaanzin Weer een derde zat stil oo een bank en
staarde met doffe oogen naar een paar babykleertjes, welke
naast hem lagen. Bij de geboorte van zijn kindje was de
moeder, en eenige dagen daarna ook de baby gestorven,
welke schok voor den man te veel was geweest.
Ieder geval was een tragedie op zichzelf. Met veel gevoel
sprak de directeur over zijn patiënten. En hoewel de man
toch al jaren aan het hoofd van de inrichting moest staan,
stokte nu en dan zijn stem toch even, wanneer het mede
lijden hem te machtig werd. En ik voelde voor den een-
voudigen, gevoelvollen directeur een warme sympathie in
mijn binnenste ontstaan.
Doch plotseling scheen er een verandering in zijn hou
ding te komen, een verandering, welke mij ten zeerste ver
wonderde Wij waren in een hoek van den uitgestrekten
tuin genaderd, en in dien hoek was een man bez.g den
grond om te spitten. Een oppervlakte van enkele vierkante
meters was reeds omgewoeld, en bij onze nadering keek
de man slechts even op, om dan met verdubbelden ijver
voort te werken. Met snelle stappen trad de directeur op
den ijverig gravenden stakker toe.
,,Wel, Meerman, 'nog altijd niets gevonden vroeg hij,
en ik meende in zijn stem een hardere klank te ontdekken,
een intonatie, we'ke ik daarin tot nu toe niet had gehoord.
Weer keek de man even op en in de leege oogen scheen
er even iets te tintelen, iets pijnlijks en onzegbaar-treurigs.
Hij sprak niet, doch schudde slechts moedeloos het hoofd.
„Maar flink je best doen, 't is goed voor den tuin
voegde mijn. begeleider hem toe, en weer lag er in zijn
woorden iets eigenaardigs, iets, dat ik niet verklaren kon.
Om zijn mond speelde een cynisch, koud lachje. En ik
voelde, hoe mijn sympathie voor den directeur melkbaar
verminderde.
Nog altijd met dat zelfde vreemde lachje op het gelaat,
voegde hij zich weer bij mij.
„Hopeloos geval," verklaarde hij. „De man zoekt al jaren
naar een verborgen schat. Meerman, de schatgraver, noe
men wij hem. Hij wroet de aarde om als een mol, altijd
maar in dien zelfden hoek. lederen dag, als het weer het
toestaat, werkt hij De stumper Tot nu toe heeft hij niets
gevonden
Het lachje op het gelaat van den directeur werd breeder.
Vertrouwelijk greep hij mijn arm, en zijn stem daalde tot
een fluistering, toen hij voortging
„En hij zal ook niets vinden Al zoekt hij nog tien, twin
tig jaren. Want de schat is daar natuurlijk niet begraven".
Even keek hij me scherp aan en nu lachte hij hardop.
„Ik weet waar de schat te vinden is," stiet hij toen triom
fantelijk uit, „maar ik zeg het niet.... ik zèg het hem
niet.
HET KERSENMANNETJE
door M. B.
(Slot).
Het bleek tevens dat het mannetje ook slecht kon spre
ken, het stotterde en hakkelde, soms zelf slikte het de woor
den half in.
Zoo oo ben jjij niet lekker wel eet
dan deze dingen maar allemaal -allemaal
anders gaat het slecht met met j jou dan
kommmt dede du uvel je ha alen.
Met deze woorden gaf hij den verschrikten knecht de mand
en bleef zwijgend en onbewegelijk voor hem staan. De knecht
wist niet wat te beginnen, want het was zóó wel te zien,
dat niemand zoon mand vol kon opeten. Eindelijk begon
hij er toch aan en stak een vrucht in z'n mond.
Dat smaakt lekker riep hij opeens vroolijk uit, want
inderdaad smaakten die roode bessen hem fijn.
(ija a dat is lek kers kers kers" be
aamde Kobold.
De knecht begon toen te eten en te eten tot hij opeens
een raar gezicht trok met beide handen z n buik yast-
hield en bfegon te brullen van de ~;;n. Want zie je, hij at
te veel, veel te veel en kreeg er ontzettende buikpijn van.
Au au schreeuwde hij zóó luid dat alle boeren haastig
kwamen aanloopen. Ze dachten niets anders dan dat onze