ONS ZEELAND
UIT EEN JEUGD
Herinneringen aan Zeeland
Het was afgesproken dat er voorgelezen zou worden. Ik
zat op de eerste bank, keek op den rug van het boek en
zag daar staan Gezelle, Anders niets. Meteen flapte ik
er uit ,.Hé, meneer, wat is dat nou Gezelle, nooit van
gehoord
5
hem nu antwoord op al zijn vragen, en zoo vernam
Dethmar van hem vele bijzonderheden over den strijd
der Zeeuwen tegen het water, over overstroomingen,
over dijken en duinen, over polders en waterwerken,
en al wat daarmee samenhangt.
Nadat onze reiziger het middagmaal gebruikt had,
maakte hij onder geleide van een man, dien hij had lee-
ren kennen, een wandeling door Zierikzee. ,,De stad
met haar ongeveer 6000 inwoners heeft voor mij niets
belangwekkends men ziet het haar aan, dat ze een
beteren tijd heeft gehad. De meeste huizen hebben een
oudfrankisch voorkomen, maar enkele zijn van binnen
veel netter, behaaglijker en sierlijker, dan men op den
eersten aanblik zou verwachten. Degelijkheid, realiteit
en stille rijkdom zijn karakteristiek voor Zeeland."
Aan het eind der stad zag Dethmar het groote kerk
gebouw, waarvan men in den aanbouw was blijven ste
ken. Zijn begeleider vertelde hem de droeve geschiede
nis van den kerkbrand, acht jaar geleden, die de ma-
jestueuse kerk in asch had gelegd alleen de toren was
gespaard gebleven. Kostbare monumenten, een sierlijke
preekstoel, een prachtig orgel, alles was een prooi der
vernielende vlammen geworden. De weldadigheidszin
van hun landgenooten had de bewoners van Zierikzee
in staat gesteld, spoedig aan den opbouw van een nieu
we kerk te beginnen, maar toen men daar eenmaal
mee begonnen was, kon men het werk niet ten uitvoer
brengen. Later hoorde Dethmar, dat de aannemer van
den herbouw in zijn speculaties ongelukkig was ge
weest, wat een stagnatie had veroorzaakt in de werk
zaamheden.
Van de begroeide stadswallen af zag onze reiziger
de plompe torens met de gothische torentjes, die op
den hoogen ouderdom der stad wezen. De door vis-
schers en scheepstimmerlieden bewoonde huizen der
voorstad, waar ook de kelders tot woningen benut wor
den, dragen alle teekenen van de armoede van hun
bewoners in zich, en geven duidelijk te kennen, dat de
stad haar bloei, dien ze eenmaal zoo bij uitstek genoot,
thans geheel verloren heeft. Haar vroegere grootheid,
gepaard met een levendigen handel en nijverheid, zoekt
men nu vergeefs." Zelfs de oesterkweekerijen, die eer
tijds groote winsten afwierpen, waren in verval ge
raakt men dacht er zelfs aan om ze op te heffen. Zoo
gingen ook vele andere zaken slecht; alleen de scheeps
bouw mam, zooals in deze jaren in geheel Nederland
het geval was, sinds eenigen tijd toe, en ook de sinds
kort uit Almelo overgekomen callicotfabriek gaf vele
handen werk. Ook de landbouw, vooral de verbouw
van meekrap, was nog steeds van beteekenis in geheel
Zeeland toch werd geen betere meekrap verbouwd als
in de omstreken van Zierikzee. Dethmar liet zich door
zijn begeleider de meekrapteelt uitvoerig uitleggen, en
vernam van hem ook het een en ander omtrent de
andere landbouwproducten, die hier in groote hoeveel
heden en van voortreffelijke kwaliteit gewonnen wor
den, als koren, gerst, koolzaad, vlas, aardappelen, witte
en paardeboonen.
Toen Dethmar zijn bewondering uitsprak over den
rijkdom van dit land, dat de zee niet noodig had om
rijk te werden of het te blijven, antwoordde zijn met
gezel hem
„Ach wat wij waren, zijn we niet meer. Zie nu eens
ons Zierikzee aan, hoeveel heeft het aan grootheid en
welstand verloren Meent u, dat men voor een stad
van 6000 inwoners zulke torens en zulk een kerk ge
bouw zou hebben, die nu tot een ruïne zijn gewor
den
„En evenzoo gaat het met vele andere Zeeuwsche
eilanden. Door brand, overstroomingen, het verbieden
van handeldrijven, en oorlog, hebben ze veel geleden,
en hoezeer de regeering er zich ook aan gelegen laat
zijn, onze industrie te verlevendigen, toch zal ze be
zwaarlijk Zeeland weer haar vroegeren bloei terug kun
nen geven."
(Wordt vervolgd).
door
JAN R. Th. CAMPERT.
XVI.
Het was in die jaren, dat ik de litteratuur ontdekte, dat
ïk begon te beseffen welk een onontgonnen gebied voor
mij althans bloot lag. Daarvoor. ach. Natuurlijk las
ik. De boeken, die elke andere jongen las avonturen, reis
beschrijvingen, Jules Verne, Paul d'Ivoi, Karl May, Ay-
mard, Kievit, Joh. Been. Wat een prettige, spannende uren
hebben wij aan hen te danken. Of hebt u zich nooit 'n Phileas
Fogg gevoeld Een Old Shatterhand of een Winnetou
Ik geef u de verzekering, dan hebt u heel wat gemist, dan,
wèl, dan bent u eigenlijk nooit jong geweest
Hoe het begon. ik weet het waarachtig niet meer. Ik
geloof eigenlijk dat ik alle aardigs boeken, die in de H. B. S.-
bibliotheek aanwezig waren, gelezen had. Zoo dwong men
mij dus om over te gaan tot het „blank uitschot". En wellicht
zal mijn toenmalige Nederlandsche leeraar daaraan wel 'n
handje geholpen hebben. Een lange, statige man met een
juweel van een snor. Het merkwaardigste aan hem ik zie
het nog voor me waren de boorden die hij droeg. Een
hooge, witte vesting, die ziin hals omsloot. Het was me altijd
weer 'n volslagen raadsel hoe een mensch zóóiets verdragen
kon Maar dat verhinderde niet, dat hij zijn taak zorg
vuldig en met liefde vervulde. Och, de uurtjes waren wel
eens saai. grammatica. Lexicologische oefeningen
Maar het letterkundige-uur vergoedde veel.
Eén ding zal hii mij wel rooit vergeven hebben
Onze leeraar had een uitgesproken bewondering voor
Guido Gezelle, den Vlaamschen nriester-dichter. Als hij
maar even de kans kreeg las hij ons daaruit voor en de
eerste maal dat die kans kwam gaf zij mij de gelegenheid
om een hevig figuur te slaan.
Ik wist wie Guido Gezelle was, maar als schooljongen
denk je daar niet zoo gauw aan.
Z'n oprechte verontwaardiging kende geen grenzen. Te-
rec ht Als een ander het mij heden ten dage zou leveren,
zou ik in staat zijn tot een. moord met voorbedachten
rade
Niet lang daarna en dat was eigenlijk mijn eerste
kennismaking stond ik in de donkere bib'iotheek-kamer
der Middelburgsche H. B. S. en vroeg om „De Kleine Jo
hannes".
„Voel je niets voor Gezelle," klonk het droogjes.
Maar nèe, het moest en zou van Eeden's sprookje zijn.
Waarom? Joost mag het weten. of misschien was het
wel juist dit boek, omdat het zoo luidruchtig geroemd werd
en het mij ergerde het niet te kenner. Uit ergernis dus kwam
ik tot de letterkunde en nu zou je haar uit ergernis bijna
den rug toedraaien
Van dat oogen'blik af was er geen houden meer aan.
Binnen weinige maanden stond er geen boek meer in de
school-bibliotheek of ik kende het en aangezien mijn zak
geld mij nu niet bepaald permitteerde groote uitspattingen