maakte in dezen tijd de eerste toebereidselen voor een zeebad. Bij zijn rijtoer door Walcheren viel het onzen reiziger op, dat dit eiland in vruchtbaarheid ver bij Zuid-Beveland achterstond, al zag hij ook hier vruchtbare velden, met alle mogelijke gewassen begroeid. Mollen vond men toen nog niet op Walcheren een oude wet zou met den dood be dreigen, al wie het wagen durfde dit knaagdier op het eiland binnen te voeren. Eerst tegen middernacht kwam het gezelschap, in open wagens en in dunne zomerkleeding gekleed, bij een kouden westenwind, weer in het hotel terug, waar Dethmar, om de beruchte Zeeuwsche koortsen te ontgaan, zich terstond te bed begaf. Over de bereidwilligheid, waarmede men hem in Middel burg zoowel als allerwegen in Zeeland ontving, had onze predikant slechts woorden van lof en dankbaarheid, „O, gij goede menschen," roept hij uit, ,,hoe dankbaar ge denk ik uw fijngevoeligheid en uw welwillendheid Daar door zijn mij de Zeeuwsche eilanden en de plaatsen waar ik vertoefde, zeer lief geworden, en ik zou me niet lang bedenken, wanneer het lot het wilde, mij in dit miskende land, vooral in Middelburg, te vestigen." Het wetenschappelijke zoowel als het maatschappelijke leven stonden in deze jaren in Zeeland's hoofdstad op een hoog peil, waarvan een groot aantal vereenigingen van uiteenloopenden aard blijk gaf. Al interesseerde Dethmar de menschen meer dan de gebouwen en de merkwaardigheden der stad, toch vond hij nog gelegenheid, ook deze te bezichtigen. In de Nieuwe Kerk zag hij het marmeren praalgraf van Johan en Cor nells Evertsen op de Markt bewonderde hij het prachtige Stadhuis, en in het Museum wekte meer dan één voorwerp zijn nieuwsgierigheid op het wiel waaraan Michiel de Ruyter voor een stuiver daags als leerjongen in de lijnbaan van de Hecren Lampsins draaide, stukken hout en steenen, door paalwormen doorgeknaagd, een tak van den moerbei boom van Jacoba van Beieren, en enkele oudheidkundige vondsten uit Domburg. De heer Pous, grootgrondbezitter en een achtenswaardig magistraatspersoon, liet hem het Oost-Indisch Huis zien, en vervolgens de werf van de Com- mercie-Compagnie, waarop verscheidene schepen in aan bouw lagen. Natuurlijk bezocht hij ook onder diens geleide de „Kweekschool voor den Landbouw". Mr. Pieter Pous, die te Middelburg een groot aantal aan zienlijke betrekkingen bekleedde, een man van even groote kennis als werkkracht, had zich door nauwgezet beheer van zijn bezittingen en spaarzaamheid in den loop der jaren een aanzienlijk vermogen verworven, dat hem in staat stelde, een lang gekoesterden wensch in vervulling te doen gaan, te weten de oprichting van een landbouwkweekschool. Deze werd gevestigd op een van zijn hofsteden, Ter Mee onder Oostkappel. Hier werden jongens van 14 tot 16 jaar opgenomen, die 's winters, als er op het veld weinig te doen was, onderricht kregen in lezen, schrijven, rekenen, en in de theorie van de landhuishoudkunde, maar 's zomers voor den praktischen. landbouw en de daarmee verbonden bedrijven werden opgeleid. De jongens werden niet eer ontslagen, voordat ze hun werk goed verstonden en be lijdenis hadden afgelegd. Katholieken en Joden werden niet aangenomen, niet uit bekrompenheid, maar omdat er geen gelegenheid was, ze in hun geloof te onderrichten. Wie voor den landbouw lust noch geschiktheid bleek te bezitten, stond het vrij om een handwerk te leeren, of voor scheeps jongen opgeleid te worden. Arme jongens werden kosteloos opgenomen en onderricht voor de anderen moest 60 gulden per jaar worden betaald. Teen Dethmar de inrichting be zocht, waren onder de ongeveer 30 leerlingen ook verschei dene jongens uit het buitenland, van welke de Engelsche het vlugst van begrip en het handigst werden genoemd. De onderneming kostte den directeur, die zelf in de buurt de hofstede Ter Linde bewoonde, jaarlijks ongeveer drie dui zend gulden. Den laatsten dag van zijn verblijf in Middelburg besloot Dethmar in den kring van een familie, die hem allervoorko- mendst en hartelijk ontving. Hier hoorde hij spreken over het ongegronde vooroordeel, dat velen tegen Zeeland hadden, maar ook van den strijd, dien de Noormannen, de Vlamingen, de Spanjaarden, de Engelschen, en de Franschen beurtelings om de heerschappij over deze provincie hadden gestreden, en die het beste bewijs was, dat dit door velen verachte land voor vele anderen van oudsher een begeerd bezit bleek te zijn geweest. Slot volgt). REIZEN IN DE OUDHEID (Vervolg). VLISSINGEN. Vlissingen is de tweede stad van Walcheren en heeft in de Vergadering der Staten van Zeeland de vijfde plaats onder de stemmende steden. Wat het beginsel dezer stad belangt, daar heeft men dit af, dat de plaats van dezelve, uitermate wel aan de zee gelegen, eerst, gelijk meest alle groote dingen kleine begin selen hebben, eenige arme visschers aangelokt heeft en dat er naderhand, om de bekwame scheepvaart welke van daar op Vlaanderen, Engeland, Frankrijk enz. gedaan kon wor den, veel andere en rijker lieden, die zich met den koop handel op de genoemde Landen geneerden, zijn komen wonen. Tegenwoordig bloeit deze Stad door haar koophandel, zoo op Frankrijk, Engeland, Spanjin als andere Gewesten en wordt Vlaanderen van alle de uit- en inlandsche koop manschappen van haar voorzien, Voor weinig jaren heeft men hier ook de Groenlandsche Vaart en het maken van Traan aangevangen, zulks dat ze wel onder de neringrijk- sten van Zeeland gerekend mag worden. Vlissingen is nu een der sterkste Steden, en heeft een der alderbekwaamste en gereede Haven van Zeeland. Zij legt een goede uur gaans van Middelburg en twee van ter Veer, aan de Zuid-Westzijde van Walcheren en gelijk als in den mond van de Zee. Voor de Haven steekt uit een lang en geweldig zwaar Hoofd, 'tgeen met groote kosten tegen de aanstooten der holle en verslindende zee bewaard moet worden. Onder de gemeene Gestichten, anderen voorbijgaande, munt inzonderheid uit het nieuwe Stadhuis in 't jaar 1594 begonnen en na de gedaante van 't Antwerpsche, doch klei ner, gebouwd bij de groote Markt, ter plaatse daar eertijds twee kloosters gestaan hebben. De oude Parochiekerk is, na de gelegenheid van de Stad, een groot en schoon gebouw, met een tamelijk hoogen Toren en goed uurwerk versierd. In het begin stond deze Stad onder de Heerlijkheid der Graven van Zeeland, maar is namaals, 't zij bij koop, geschenk of anders aan den Huize van Borsselen gekomen, 't geen ze, gezamenlijk met ter Veer, ettelijke jaren onder den naam van Heeren van Vlis singen en ter Veer bezeten heeft totdat eindelijk Prins Wil lem I dezelve twee steden en het Markgraafschap van dien, (want van den huize van Borsselen aan het Huis van Bour- gondiën gekomen zijnde, waren ze tot een Markgraafschap opgericht) met bewilliging der Staten van Zeeland, voor een groote somme gelds gekocht heeft en sedert hebben de Prinsen van Oranje hen bezeten onder den titel van Markies van ter Veer en Vlissingen. De regeering der Stad bestaat uit een Baljuw, twee bur gemeesters, negen Schepenen en dertien Raden. LOGEMENTEN. - De eerste Peer. De Peer aan de Beurs. De Bijkorf. Den Engel. De Gouden Appel. De Oranje-appel. Water-vliet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 4