ONS ZEELAND
Een kikvorsch in 't Zeeuwsche wapen
UIT EEN JEUGD
Herinneringen aan Zeeland
S
door
LEO VAN BREEN.
Als je vroeger, een paar eeuwen terug, een dichter wilde
zijn, dan leerde je wat Latijn, las een en ander van Seneca
en Euripides, nam vervolgens een rijmwoordenboek bene
vens een vel papier en een ganzepen, en daar ging je En
geloof maar, dat je werk dan eens overal verslonden werd
Tegenwoordig is dat anders. Je schakelt je radio in, en
tusschen een charleston en een foxtrot dicteer je aan je se
cretaris (esse) een vers. En 't wordt door niemand gelezen.
Nee, zóó erg is het gelukkig niet. Ook onder de vroegere
dichters zijn er, die nu nog het lezen waard zijn. En onder de
moderne zijn er, die werkelijk ook gelezen worden, maar het
dichten is niet leuk meer, tegenwoordig. Kort en goed de
mop is er af. Je wordt niet meer vereerd hoogstens uitge
lachen, en met zuurverdiende spaarduiten koop je de niet
verkochte exemplaren van je bundel op, om ze niet op een
boekenstalletje te zien. Alsof ze daar slechter van zouden
worden. Maar we dwalen af. Op mij rust de aangename,
maar zeer verantwoordelijke taak om het opschrift van dit
artikeltje naar behooren en op gepaste wijze te verklaren.
Nu dan, men was eenige eeuwen geleden in ons land van
meening, dat in Zeeland slechts twee dingen bestonden kik-
vorschen en de Zeeuwsche koorts. Natuurlijk waren er ook
menschen. Zelfs dichters. In de 17e eeuw bezat onze pro
vincie een groote schaar van dergelijke onschadelijke wezens,
waarvan enkele, zooals Cats en de Brune, in het geheele land
bekend waren.
Toch scheen men over het algemeen van meening, dat het
geluid, voortgebracht door de Zeeuwsche poëeten, veel weg
had van dat der kikvorschen. Nu is een dergelijke insinuatie
zelfs voor een dichter beleedigend.
Toen nu in het jaar 1622 Anna Roemers, de dochter van
R. Visscher, en een bekend dichteres, naar Zeeland kwam,
besloot de Zeeuwsche uitgever A. v. d. Venne, eens te laten
zien, wat de Zeeuwen konden presteeren. Daartoe stelde hij
met behulp van de voornaamste Zeeuwsche dichters Cats,
de Brune, Hofferus, Valerius, de Swaef, e. a. een bloemlezing
samen, die den naam droeg van. „De Zeeuwsche Nach
tegael' Dat was nog eens iets anders dan kikvorschenge-
kwaak In zijn voorrede komt v. d. Venne met kracht op
tegen de klaarblijkelijk algemeen heerschende meening der
Hollanders over Zeeland.
Er zijn in Zeeland dichters, zegt hij zoo ongeveer, die het
gezang der nachtegaal evenaren, zoo niet overtreffen.
En hiervan moest de in 1623 verschenen bloemlezing het
bewijs geven. Dat deed deze dan ook. De Zeeuwsche Nachte-
gael is misschien wel het belangrijkste werk uit de Zeeuwsche
letterkunde vooral door de verscheidenheid van den in
houd. Er staan prachtige dingen in, kostelijke vrijpartijtjes
wisselen af met ernstige religieuze gezangen.
Vader Cats laat geregeld zijn moralistisch geluid hooren,
en v. d. Venne zorgt voor de pret. Het boek is bont als een
Zeeuwsche boerenkermis vol van bruisend leven.
Maar dat de kikvorsch en de Zeeuwsche koorts veel poeë-
ten nog dwars zit, blijkt uit verschillende gedichten. Daar
is b.v. het Zeeus vreuchden-liedt, dat als volgt eindigt
Nu Zeelant blijft verhooght,
omdat men dij vertooght
wat dat ghij nu en dan laet sien
aen u ghebuersche buyten-lien,
die roemen, en noemen, en doen verhael,
en roepen Nachtegael,
dan Kickers, vocht-slickers,
aen pluymeloos gebroetsel stom van tael.
A. S(chotte).
De heer Lorier, hoofdagent van politie te Middelburg, her
denkt 1 April den dag waarop hij 30 jaar geleden in dienst
der politie in onze hoofdstad trad.
Dat is dus de Nachtegael, ons voornaamste letterkundig
product, waarop we trotsch kunnen zijn. Wie dit leest, zal
ongetwijfeld van oordeel zijn, dat de klacht van onze dich
ters billijk was. Maar waar we hier nu eenmaal niet over
nachtegalen beschikken, lijkt het mij maar het beste, de reeds
genoemde kikvosch als remplaqant aan te nemen. Zoodat ik
maar zeggen wil, dat de „puut" eigenlijk wel recht heeft om
een plaatsje te krijgen in ons wapen, al was het alleen maar
om de voorname rol, die hij in het belangrijkste tijdperk
onzer geschiedenis heeft gespeeld.
door
JAN R. Th. CAMPERT.
XXIII.
Er zijn zekere omstandigheden waarin een mensch, laat
staan een 16-jarig, dichterlijk jongmensch, geen meester
meer is over zich-zelf. Dat hij niet meer weet wat hij doet,
dat het wel lijkt alsof alles buiten hem om gebeurt, dat hij
wordt geleefd.
Zoo ook toén. Want van het moment af dat hij terugkeer
de op z n schreden en z'n ideaal volgde, was hij niet meer
dezelfde, leek het alsof een ander al deze handelingen on
dernam entot een gunstig einde bracht.
Ja, waarachtig, tot een gunstig einde bracht Later daar
aan terugdenkend, bevreemdde het hem zeer, dat hij toen
tertijd zoo weinig in spanning had gezeten. Het was hem
of hij van te voren héél zeker de uitkomst van deze onder-