ONS ZEELAND 5 Op de reede van Vlissingen had de vorige week een aanvaring plaats tusschen het Engelsche s s. „Alice Marie" en het Fransche s.s. „Germain L. D Beide schepen bekwamen, zooals de foto's doen zien, belangrijke averij. pijp aan en zegt daarbij de volgende versregels op Baas hier heb je 't laatste van je zaad. 't Is te hopen dat het 't volgende jaar weer zoo gaat. Hier heb je een meie, niet hoog van waarde, Zij is gesproten uit de aarde. 't Is een meie zeer vigilant (zorgvuldig) Afgesneden uit den kant (slootkant). 't Is een meie van veel takken, Met de wensch van vele zakken, Alle zakken vol en rond, Ied're zak van prijs twee pond. 't Is een meie van geel en groen, Ons is het om de fooi te doen, Niet alleen van bier en wijn, Maar ook gesuikerde brandewijn. Een algemeen hoera-geroep is het antwoord op dezen wensch, en onder de gekroonde meie steekt de boer zijn mooi versierde pijp aan. Maar de mannen zijn nog niet tevreden. Een van hen, die den grappenmaker wil uithangen, springt bo ven op den hoop zaadstroo, en plaatst daarin een grove groene tak, met een enkel kroontje voorzien, dat ook een meie moet verbeelden. Is het wonder dat de vrou wen en meisjes hem daarmee voor den gek houden en uitjouwen Maar de grappenmaker is daardoor niet in het minst ontmoedigd, en met een van zijn kame raden die beneden staat, begint hij een tweespraak en roept Daar komt hij an waarop de vraag luidt Wat heeft hij an en het antwoord is Grijs, gras, grauw, Van allerhande blauw. Wij krijgen nu nog brood met ham, Van 't krentenbrood een boterham, Daarbij een bosje drooge visch, Wat zeker daar wel goed bij is. Ook lange pijpen en tabak, Een fooitje geld nog in den zak. Nu gaat de „sukerkomme" rond, geheel gevuld met brandewijn, waarin zouten bolletjes drijven, en dan wordt de tocht naar de hofstede aangevangen. De knechts hebben de paarden voor de wagens gespannen en de twee vrouwen met de meie zetten zich neer op de zakken met zaad. Op de plaats van bestemming aangekomen, gaan ze naar de deur van het woonhuis, waar de „vrouwe" verschijnt, die op dezelfde wijze geluk wordt gewenscht, en die het werkvolk op de zelfde wijze tracteert. Maar het feestelijk karakter, dat in vroeger jaren aan het koolzaaddorschen verbonden was, is meer en meer verloren gegaan. In de 17e en 18e eeuw huurden de boeren soms een speelman, en werd er gezongen en gedanst op de dorschdagen. Toen kende men nog de luidruchtige oogstfeesten, waarbij ook buren en vrien den werden genoodigd. Langer heeft het oogstmaal, uitsluitend voor de eigen arbeiders, zich stand weten

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 5