ONS ZEELAND
17
Adamson's hond begrijpt de situatie niet
juist op tijd om hem te verhinderen te ontvluchten. Hij heeft
de vitrine van deze juwelierszaak leeggehaald, daar ligt zijn
buit (de vreemdeling wees op een zak, die naast den be-
wustelooze lag). Maar ik vergeet heelemaal me voor te stel
len. Mijn naam is de Bruin, detective. Ik loerde al eenigen
tijd op „Linke Floris" en nu heb ik hem te pakken. Overi
gens kunt u mij uitstekend van dienst zijn als u wilt. Ik kan
dien kerel hier niet alleen laten liggen, en lust om hem
te dragen heb ik ook niet, 't vrachtje zou te zwaar zijn
Ik loop even met de gestolen voorwerpen naar den dichtst-
bijzijnden politiepost, 't zal een klein half uurtje duren en
dan zijn we terug. Wilt u zoo lang hier op dit sujet passen
Kijk eens, hier is een revolver, mocht hij bij bewustzijn
komen en mimes maken om te ontvluchten, jaagt u hem
dan gerust een blauwe boon tusschen de ribben Dus tot
straks
Detective de Bruin sloeg zich het stof van zijn elegant
costuum, stak nog een sigaret op en wandelde in vluggen
pas de straat uit.
Jansen glunderde, dat hij in zoo'n avontuur betrokken
was en verheugde er zich al in stilte op, het den volgenden
avond in geuren en kleuren en liefst een beetje opge
smukt aan zijn societeitsvrienden te vertellen. Hij had
het er wel voor over een uurtje van zijn nachtrust op te
offeren voor zoo'n interessant geval. Dus dat was nu een
beroepsinbreker, die daar lag. Zoo'n kerel, waar je wel in
detective-stories over las, die bij nacht de huizen der gegoe
de burgers onveilig maakten en er zelfs niet voor terugdeins
den een moord te begaan Werktuigelijk omklemden Jan-
sen's vingers den revolver wat vaster bij deze gedachten. Als
de kerel nu maar niet bijkwam voor detective de Bruin
terug was. Hoe lang was hij nu al weg 't Kon toch hoog
stens een half uurtje duren, had hij gezegd, en 't leek wel,
of hij al een uur hier stond. Bewoog de boef zich nu niet
Waarachtig, hij richtte zich op z'n elleboog op.
„Hei, kereltje, kalm wat. Blijf liggen, of je krijgt een
blauwe boon tusschen je ribben". Dat klonk heldhaftig, vond
Jansen de kerel hield zich waarachtig stil, die had ontzag
voor de revolver. Daar rolde hij alweer achterover, zeker
weer bewusteloos. Kom, hij zou nog maar een sigaartje op
steken, dat doodde den tijd wat.
De lucifer trilde in Jansen's handen, toen hij plotseling
naast zich een schril gefluit hoorde. Verschrikt keek hij naar
den boef, die van een onbewaakt oogenblik gebruik had ge
maakt om te fluiten. Toen deze echter kalm bleef liggen,
herstelden Jansen's geschokte zenuwen zich weer en grin
nikte hij in zichzelf
„Ha, ha, die slag met den boksbeugel heeft hem zeker van
zijn verstand beroofd. Ik ben hem erg dankbaar, want des
te eerder zal er een agent komen, om me wat af te lossen".
En Jansen bleek gelijk te hebben, want op een drafje kwa
men er al een tweetal agenten van om den hoek geloopen.
Bij het zonderlinge duo gearriveerd zijnde, vroegen ze wat
er gebeurd was.
„Dat zal ik jullie wel vertellen", klonk de stem van den
„boef", die van den grond opgestaan was. „Arresteer eerst
dien man, want ik verdenk hem van medeplichtigheid aan
inbraak en geweldpleging".
„Ik ben detective de Bruin, hier is mijn penning."
De agenten salueerden en wendden zich tot den armen
Jansen.
„Maar dat is een vergissing", klaagde deze. „U kunt de
tective de Bruin niet zijn, want zooeven heb ik met een gen
tleman van dien naam gesproken, en die is naar den politie-