Toen onze voorouders op de banken zaten. Roos op het hoofd KON. DRUKKERIJ G. W. DEN BOER Levert alle soorten DRUKWERK ONS ZEELAND 5 Sinne-Mal" noemt hem een beroemd dichter. Hoe het zij, de „Strand-e" leeft nog slechts als een heel vage herinnering voort, ,,den Binckhorst", wellicht door zijn locaal-historische beteekenis is nog eenigermate bekend. Van Borsele heeft zich verder verdienstelijk gemaakt door het meewerken aan den dichtbundel „De Zeeusche Nachte gaal" (1623). Dit werk zou echter een afzonderlijke bespre king vereischen. J. VAN NIEUWENHUYZEN. N.B. De stof voor dit artikel werd grootendeels ontleend aan J. A. N. Knuttel: Een vergeten dichter (Gids 1927, III), en aan een artikel Philibert van Borselius' „Den Binck horst", van J. Koopmans (De Nieuwe Taalgids, II). door LEO VAN BREEN. I. Wanneer wij in den tegenwoordi^en tijd over opvoedkunde spreken, denken wii meesta' aan de gr^otere figuren uit la tere tijden een Montessori en Pestalozzi een Charlotte Bühler en Ida Kooiman. En een enkele van ons weet nog wel iets van Rosseau en John Locke, maar daarbij zal het meestal blijven. En toch zijn er in alle tilden in alle landen steeds denkbeelden over opvoeding en onderwijs verkondigd, die zeker tot dit huidige ontwikkelingsstadium van de paeda- gogie hebben meegewerkt. Ook in onze letterkunde. Alle namen wil ik hier niet noemen laat ik alleen even wijzen op de beteekenis van Wolff en Deken in deze richting, die zeer gezonde en vooruitstrevende gedachten gaven over de opvoeding van het kind. Voor dit tijdperk is dit ook nog niet zoo heel verwonderlijk méér te verwonderen valt het, dat de 16e eeuwsche dichteres Anna Bijns reeds het volgende over de opvoeding had te zeggen Over de kinderopvoeding. Wel gheluckich sijn de menschen hier op aerden als1 man en wijf versaemt sijn door gods gratie in veel vruch ten vrecrighen groot van weerden als wijngaertrancs- ckens tot een Jubilatie en die dan opbrenghen met con- fortatie des heilige woorde Gods vol van ghenaden haer voorgaende als een licht telcker sDatie met ghoe exem pelen en qwade versmaden als Eliazaws volg'hende siin daden die liever den doot hier hadde te sterven dan qwa exempels wou gheven oft raden den kinderen bin nen sijnder erven. Waarin dus ongeveer gezegd wordt, dat de ouders aan hun kinderen het goede voorbeeld moeten geven. Dit betee- kent heel wat in den tijd van de plak, zooals we straks zullen zien, In 1591 verscheen te Amsterdam een werkje geheeten „Den Regel der Duytsche (d. i. Nederlandsche) Schoolmees ters", van de hand van Dirck Adriaensz. Valcooch, onder- Wrijf met de vingertoppen wat Purol in Uw hoofdhuid en wasch daarna Uw hoofd met warm water en gewone zeep of nog beter met Purolzeep. Herhaal dit zoo nu en dan. Uw hoofdhuid wordt daar door roosvrij, het haar schoon en zacht en valt niet uit. wijzer te Barsigherhorn (bij Schagen). Over dit werk heeft Dr. P. A. de Planque een interessante dissertatie geschre ven, die hoofdzakelijk de bron is van dit artikel. Deze „Re gel" was bedoeld als een handleiding voor den onderwijzer. En dat een dergelijk boekje geen overbodige luxe was, be hoeft geen commentaar, want de toestanden op het gebied van het onderwijs waren in de 16e eeuw zeer slecht, vooral op het platteland. Eenerzijds kwam dit door het feit, dat het onderwijs van overheidswege niet geregeld was vóór de Hervorming gaf de R. K. kerk de leiding aan het onder wijs daarna de Gereformeerde kerk. En aan den anderen kant werden de onderwijzers zoo slecht gesalarieerd (ge middeld pl.m. 150.per jaar) dat men bezwaarlijk deugdelijke krachten bij het onderwijs kon krijgen. Maar op sommige dorpen schijnen er toch wel onderwijzers te zijn geweest, wie de zaak dicht aan het hart lag dit blijkt uit het schrijven van verschillende handleidingen als bo vengenoemd, die dikwijls critiek op bepaalde toestanden gaven. Een zeer bekend boekje is o. a. ook dat van den Middel- burgschen onderwijzer Joannes de Swaef, dat straks nog aan de orde komt. Zooals men weet, waren in de 16e eeuw parochieschool meesters op het platteland tegelijk koster. Maar dit was meestal niet de eenige bijbetrekking van den onderwijzer. Ze waren dikwijls ook notaris, gerechtsbode, klokluider, doodgraver, soms zelfs herbergier of barbier. Men kan wel zeggen, dat naast het onderwijzerschap elke gelegenheid werd aangegrepen om iets bij te verdienen. Valcooch vindt dit dan ook, in verband met de slechte salarieering, zeer natuurlijk, maar laakt het feit, dat velen daardoor hun paedagogische taak verwaarloozen. Er waren dan ook dikwijls zeer ergerlijke toestanden. De schoolmeester had het grcote voorrecht, op zijn ter rein heer en meester te zijn. De straf door middel van plak of roede was zeer gewoon zelfs voor overtredingen buiten de school. Nu gebeurde het wel, dat scholieren zich aan ernstige vergrijpen of ook wel misdaden schuldig maakten. De ouders hadden dan echter het recht, hun kinderen inplaats van aan de Justitie, aan de schoolmeester af te staan. Zoo bleven zij van openbare straf verschoond, en werden zij door den schoolmeester gegeeseld. Het spreekt vanzelf, dat een dergelijke mogelijkheid tot veel misbrui ken aanleiding gaf. Ook hierdoor werd de schoolmeester een persoon van gewicht. Toch schijnt de invloed op de ouders niet zoo bijster groot te zijn geweest. Daar er van leerplicht nog geen sprake was, hadden de ouders een middel om den schoolmeester naar hun hand te zetten. Dat dit ook ge beurde, deelt Dafforne (Grammatica ofte Leez-leerling- steunsel) ons mee in de volgende woorden „Meester en slaet mijn kint niet, of ick zal 't elders besteden". Waar nu bovendien in dezen tijd zeer geklaagd wordt over de verdorvenheid van de jeugd, spreekt het vanzelf, dat de schoolmeester geen gemakkelijke taak had. De reeds genoemde Joannes de Swaef klaagt in zijn „De Geestelijcke Queeckerye ofte Christelijcke opvoedinghe der kinderen" (1621) ook al over de jeugd. Hij zegt onder an deren, dat de oorzaak van de verdorvenheid der jeugd voor een deel hierin te zoeken is, dat veel ouders hun kinderen op school doen bij „humpelaers ofte hoetelaers" van school meesters, „die selve niet geschickt sijn van leven en ervaren in konsten". Verder klaagt hij erover, dat de schoolmeesters veelal te zacht optreden, om de kinderen aan zich te hech ten en daardoor hun weinige vakkennis te verbergen. Dat de jeugd verdorven was, lag echter niet aan het schoolprogram. Want de schoolmeester was ook aange wezen om de kinderen een behoorlijke opvoeding te geven. Zoo heerscht er binnen de school een zekere etiquette, waaraan door den schoolmeester de hand wordt gehouden. Er was in dien tijd nog geen sprake van een verdeeling in klassen. Er werd les gegeven in één lokaal, waar jongens en Lange St Pieterstr. F 33, MIDDELBURG

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 5