ONS ZEELAND 5 kan uitrusten. Maar nu hij hier de toestanden in oogen- schcuw kan nemen, is hem dit duidelijk: ,,zij. die Oranje dienden, streden ter verdediging van hun leven, hun goed, hun godsdienst; Oranje's zaak is de hunne en zoodoende stellen zij zich tevreden met levensonderhoud zonder soldij. Requesens acht het van groot belang, vóór den zomer meester van de zee te zijn; 'n zeer moeilijke taak, daar ook Alva, ondanks al zijn gezag, nimmer de meerderheid te water heeft kunnen bekomen. En daar hij er vast van over tuigd is in de Nederlanden géén liefhebbers voor zijn vloot te vinden, stuurt hij zaakgelastigden naar Zweden, Dene marken en de Hanze steden om eenige oorlogsschepen in soldij te nemen. Tévens verzoekt hij Noircarmes eveneens eenige schepen in Holland uit te rusten, doch hij krijgt van hem ten ant woord, dat hij en z'n aanhang dat gewest verlaat. Dus ook aan Spaansche zijde een duidelijk staaltje van gebrek aan organisatie. Dat ontlokt hem de verzuchting „dat van de twee zaken welke Julius Caesar bij de bewoners dezer gewesten opmerkte: het vergeten van ontvangen weldaden en van beleedigingen, hij slechts het eerste in hen bespeurd heeft; „want niet", zoo meldt hij Philips, „vergeten zij geenszins de beleedigingen hen aangedaan, maar beschouwen ook als zoodanig, wat geen beleediging is en trachten Uwe Majesteit is een soort van onderdanigheid te houden om zich duurder te verkoopen; daarenboven, in den haat tegen ons Spanjaarden, geven zij, die U M. dienen, de oproerlingen niets toe.1) In Middelburg is de nood ondertusschen onbeschrijflijk groot; elke poging van Requesens tot ontzet mislukt.2) Gebrek aan geld is nog wel door noodmunten te verhelpen, doch niet dat aan levensmiddelen. Men eet paarden, honden, ratten- en, muizenvleesch, indien men het ten minste betalen kan. Want 'n hond kost 30, 'n rat 15 en 'n muis 2 stuivers. Natuurlijk blijven besmettelijke ziekten niet uit onder een opeengehoopte en ondervoede bevolking; in twee maanden tijd sterven meer dan 1500 menschen. Mondragon verwacht dan ook, dat hij binnen enkele dagen zal moeten capitu- leeren, tot 'n paar korenschepen weten binnen te komen en althans in de dringendste behoeften voorzien. Oranje en Requesens zijn 't er beide over eens, dat het bezit van Zeeland aan dat van Middelburg verbonden is en spannen dus alle krachten in, de stad aan zich te onder werpen. De prins zelf begeeft zich naar Bergen op Zoom, dat nog altijd door de Zeeuwen wordt ingesloten en roept al de scheepsbevelhebbers bij zich aan boord, terwijl hij het gewicht van de aanstaande onderneming hen onder 't oog brengt. Allen verklaren dan eenparig: „wij zijn bereid tot den laatsten druppel bloed bij te staan en zoo het noodig is zullen wij liever een jaar zonder soldij dienen, dan een goede en rechtvaardige zaak te verlaten." De prins betuigt dan „God niet genoeg te kunnen danken voor de uitstekende stemming welke op den vloot heerscht", zoodat hij hun zaak niet verloren acht. Echter wordt zijn hoop wat betreft Middelburg's verove ring binnen weinige dagen, teleurgesteld. Requesens weet te Antwerpen een vloot uit te rusten; deze wordt in twee smaldeelen gesplitst; het eene onder bevel van d'Avila en het andere onder Romero. Beide vloot- deelen zakken nu respectievelijk de Ooster- en Wester- schelde af, om zich te Borselen weer te vereenigen; de di mes heeft het opperbevel in handen. Men hoopt de Zeeuw- sche vloot te ontzeilen en zoo Walcheren te bereiken. Requesens, om dicht bij het gevechtsterrein te zijn, ver plaatst zich naar Bergen op Zoom; Oranje zendt een deel der Hollandsche vloot onder Boisot naar Zeeland, waar bij Romerswaal wordt post gevat. D'Avila gaat, ofschoon z'n schip reeds bij 't vertrek uit Antwerpen ernstige averij heeft opgeloopen, onder zeil. Op dit bericht ontbiedt de prins vier van Boisot's grootste sche pen, gelast den vijand tegen te houden en zondert zich dan in zijn bidvertrek af. Maar 't gevreesde gevaar wordt afge wend; d'Avila wijkt naar Breskens, wacht aldaar 't andere smaldeel af om daarna 'te zamen den strijd aan te binden. Daar Boisot echter vreest, dat de Spaansche vloot achter Romerswaal is, om door 't Gat van Lodijke naar Walcheren te komen, vat hij tusschen Wemeldinge en St. Maartensdijk post, terwijl drie der snelste schepen onder de Moor bij Vosmeer achterblijven, om de vijandelijke vloot, welke bij B. op Zoom ligt, gade te slaan. Op verzoek van Romero gaat dan de Glimes, hoewel met tegenzin, onder zeil. Boisot komt dit te weten tegelijk met 's prinsen bericht hierover uit Vlissingen en besluit bem aan te tasten. Den 29en Januari 1574 raakt z'n voorhoede uit acht sche pen, bestaande bij stil water met de Spanjaarden slaags; dat gebeurt bij Iersekedam. Requesens zelf is overgekomen om den strijd van nabij gade te slaan en staat met zijn gevolg op den dijk bij Schakerloo; de zijnen moedigt hij aan door teekens met zijn hoed te geven. Boisot zeilt nu op den vijand in, terwijl bij op 't dek zijn volk gereed houdt om dadelijk 't Spaansche admiraalschip te kunnen aanklampen. Maar 't vuur van dat schip richt op zijn bodem 'n verschrikkelijke verwoesting aan. Hem zelf wordt 'n oog, 'n kapitein beide beenen weggeschoten; een groot aantal der zijnen worden gekwetst of gedood. Reeds entert de Glimes z'n schip, als kapitein Adriaan Cornelisz. van Vlissingen zijn admiraal te hulp snelt. Thans keert de kans: 't sterk bemande admiraalschip mitsgaders 9 andere schepen, worden aangeklampt. Het gelukt Jaspar Leijnse van Zoutelande de admiraalsvlag te bemachtigen en zwemt er mede naar z'n schip terug. De Glimes sneuvelt; diens schip raakt in brand. Met wederzijdsche dapperheid vecht men op de andere schepen, maar de Spanjaarden moeten voor de meerdere Zeeuwsche bedrevenheid wijken. Volgens Reque sens zelf is deze vreeselijke strijd nog woedender da.n bij Lepanto, waar don Juan de Turken wist te verslaan. De geuzendichter weet er van te zingen „Het grof geschut van alle zijden Gingk los gelijk een donderslag." Romero tracht met z'n bodem te ontkomen, doch zijn fokkezeil wordt weggeschoten; veel volk sneuvelt daarbij. Nochtans biedt hij dapper tegenstand en als zijn schip, lek gestooten, begint te zinken, springt hij over boord en zwemt met eenige zijner manschappen naar den wal. Oscorio de Angulo, die de achterhoede commandeert weer houdt zich uit vrees voor ondiepten en zandbanken eenig belangrijk aandeel in den scheepsstrijd te nemen; hij wijkt op Bergen op Zoom terug. Verscheidene Spaansche schepen zijn gezonken, anderen vallen in handen der Nederlanders. Krijgsgevangenen wor den naar gewoonte niet gemaakt; de Zeeuwen geven zich niet eens den tijd hun tegenstanders, die hun in handen val len, van wapenrusting of sieraden te berooven, maar wer pen deze met de bezitters ervan overboord. Men hoorde, zegt de geuzendichter „Men hoorde roepen en de kermen Misericordi, wilt U ontfermen Maar de leuze was slaat dood. En 'n ander dichtte „Wel riepen de Spanjaerts misericoort, Maar de geuzen smeten ze overboord." Van dit alles is Requesens zóó van nabij getuige, dat de kogels hem rond de ooren vliegen. Daar ziet hij Romero, door 't water wadend, op hem toekomen. Die kloeke landrot voegt hem doodbedaard de woorden toe „Uwe Excellen tie diene te weten, dat ik geen zeeman ben. Al wilde Zij mij nog over tien vloten stellen, ik zoude ze allen verlie zen."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 5