m
DfcM-EM blH/THÜJMI
Am
■r
~Amui lü
miw^-
ONS ZEÊLAND
Schaken.
No. 21. 25 Mei 1929.
Dammen.
15
Probleem No. 21.
E. ZEPLER.
Zwart (6).
abcdef g h
Wit (8).
De stand is:
Wit: Kh5, Lg4 en b8, Pd7 en f5, pi.
d2, e2, h2.
Zwart: Kf4, Da3, pi. d4, d5, h3, h6.
Wit begint en geeft in drie zetten mat.
Oplossingen worden gaarne ingewacht
vóór 6 Juni e.k.
Oplossing van No. 18.
1. Ke7, Kh6. 2. Kf6 g5. 3. Kf7 mat.
1. h6. 2, Kf7 Kf4. 3. Kg6: mat.
Wel aardig, dat wit slechts Konings-
zetten speelt en daarbij in beide varian
ten een kasteelenbaan afsluit en dan mat
zet door aftrekschaak.
De volgende partij is gespeeld tus-
schen den Tchech Pokorny (wit) en den
Zwitser Dr. O. Naegeli (zwart).
Damegambiet.
Wit. Zwart.
1. d2d4.
2. c2c4,
3. Pbl—c3.
4. Lel—g5.
5. e2e3.
6. a2a3.
7. Ddlc2.
8. Pgl—f3.
Pg8—f6.
e7e6.
d7d5.
Pb8d7
c7c6.
Lf8e7.
0—0.
Tf8—e8.
Tot nu toe verloopt de partij heel nor
maal, echter in plaats van zwarts laat-
sten zet, lijkt het me beter om een po
ging te doen den looper op c8 tot ont
wikkeling te brengen. Dit kan gebeuren
door b6 te spelen en dan Lb7.
9. Tal—dl.
Verzoeke alle brie
ven betrekking
hebbende op deze
rubriek te rich
ten aan den heer
A. J. C. Nordlohne,
Ravelijn 2, te Goes
Pd7—f8.
Dit is immer een krachtige verdedi-
gingszet.
10. Lfl—d3. d5Xc4.
11. Ld3Xc4. Pf6d5.
12. Lg5—f4.
Een ongewone zet. In den regel volgt
hier een algemeene afruil, waarna beide
partijen nagenoeg gelijk staan.
.12Pd5Xf4.
13. e3Xf4. Dd8—c7.
14- g2g3. Lc8—d7.
15. 0—0. Te8— d8.
Om de ongelukkige nietsnut van een
looper naar e8 te kunnen brengen.
16. Lc4a2. Dc7a5.
17. Pf3—e5.
Wit heeft veel meer bewegingsvrijheid
dan zwart. De zwarte dame wordt nu
ook aan banden gelegd.
17
18. Pc3—e4.
19. Pe4c5.
g7g6.
Ld7—e8.
Da5c7.
Afruilen op c5 lijkt me beter. De witte
paarden staan al te sterk.
20. Tfl—el. Le7—f6.
21. Dc2—b3. Ta8—b8.
22. Db3—e3. Lf6—g7.
Zwarts stukken staan leelijk vast.
Daarom kan wit nu met zijn konings
pionnen oprukken.
23. g3—g4. Dc7—e7.
Om het bedreigde punt e6 te helpen
verdedigen.
24. g4g5. Tb8—c8.
Zwart is aan handen en voeten ge
bonden.
25. h2—h4!
26. Pc5e4.
27. Pe5g4.
Tc8—c7.
Pf8—d7.
Pd7b6?
Valt punt d4 aan, doch ontrooft den
koning van een nuttigen verdediger.
28. Pe4—f6f. Kg8—h8.
29. h4—h5! Pb6—d7.
Zwart ziet zijn dwaling in. Echter te
laat, daar het veld f6 nu in wits han
den is.
30. Pf6Xd7. Tc7Xd7.
31. h5—h6! Lg7Xd4.
32. TdlXd4. Td7Xd4.
33. De3—e5f. f7—f6.
34. g5Xf6! De7—f7.
Ook Dd6 baat niet. Er volgt dan f7!
en dan f8D mat.
35. La2Xe6. Zwart geeft op.
25 Mei 1929.
Probleem No. 21 A.
Zwart (10).
No. 21.
mJHL
m.ÉHJU
46 47 48 49
Wit (10).
De stand is als volgt:
Zwart: 10, 12, 13, 17, 19. 22, 26, 30,
40 en een dam op 46.
Wit: 20, 21, 28, 31—33, 37—39, 47.
Wit begint en wint.
Oplossingen van dit probleem, alsmede
van No, 25 B worden gaarne ingewacht
vóór 6 Juni e.k.
Oplossing van No. 18a (P. Beers):
24—20 29X9 25—20 23—19
1234
15X24 3X14A 14X25B 13X24
37—31
5 6 42X2 en wint.
26X37
Op A en B zijn wel andere zetten mo
gelijk, doch die leiden direct tot verlies.
De voorbereidingen tot dezen laatsten
damzet zijn wel mooi.
No. 18b.
45—40 38—32 25—20
12
35X44
3 4 20X18
27X29 44X22
Goede oplossing werd ontvangen van
W. Dommisse te Bergen op Zoom.
Hieronder volgt nog een gemakkelijk
probleem No. 21b.
Zwart (6): 8, 1619, 26.
Wit (6): 28, 31, 33, 37, 41, 46.
Wit begint en wint.