REIÏER5 EN POEDELS
twm
|W
16
ONS ZEELAND
DE WALS.
Er wordt in de wereld veel herrie gemaakt
door jazz-bands en andere benden,
men tettert en kwettert, men toetert en gilt,
de een speelt apathisch, de ander speelt wild,
zooals wij dat vroeger niet kenden.
De aether is vol van het manke geluid
van foxtrots en andere trotten,
als massaproduct worden noten gemaakt
en voorts per viool of piano gekraakt,
zijn scheef en mismaakt in hun botten.
Soms is dat wel aardig, maar lang duurt dat nooit,
het gaat je al spoedig vervelen,
het is zonder charme, onlogisch en valsc'h,
geef mij maar zoo n lieve, zoo n heel oude wals,
zoo'n wals, die je ooren kan streelen.
Zoo'n wals, die je meesleept, voordat je het weet,
die heerlijk harmonisch gemaakt is,
die vroolijkheid brengt in je heele gemoed,
die thans door haar rhythme, haar vurigen gloed
weer heel in de mode geraakt is.
Veel deuntjes verschijnen, veel deuntjes gaan heen,
ze kunnen ons nooit lang bekoren,
maar waar het ook zijn mag, tehuis of op bals,
zij brengt ons een glimlach, die heel ouwe wals,
die gaat met geen jaren verloren.
WILLEM TELL II.
T Y~ 1 1
i
ALS DE MEIDOORNS BLOEIEN.
Eerst was er de aarzeling der knoppen van boomen en
heesters en zoo tergend langzaam kwam de herleving dat
men welhaast zou gaan moeten twijfelen of de zomer nog
komen zou. Weken en maanden gleden voorbij, maar de
huivering van den winter bleef; zou de worsteling der ont-
wikkelings-rijpe knoppen dan toch een tragedie zijn?
Toen kwam de Mei als 'n lichtend wonder en tevens 'n
wonder van licht, overweldigend-ontzaglijk en vol groote,
blijde beroering. De Mei waarvan Boutens zong:
„Na donk'ren winter, traag en lang,
Volgt d'onontkoombre lichte dwang
Van jongsten Gode:
Al wat verstard lag en verstomd,
Daar is geen leven dat ontkomt
Aan Zijn geboden."
En de ontwikkeling is gekomen en geworden tot een mach
tig gebeuren; onweerstaanbaar waren de aanstormende legi
oenen van leven en kleur, zegevierend gingen ze door en
over de velden en bosschen. Waar ze kwamen welde met de
kracht en klaarte van 'n bergbeek je 'n levende stroom van
kleur en geur.
Eiken dag sprak het nieuw getij in warmer en zuiverder
klanken die zich eindelijk aaneen sloten tot 'n lied van
schoonheid. Toen is gekomen de hunkering naar die jonge
frischheid en de niet te ontkomen dwang naar buiten te
gaan naar kleur en geur, naar zon en zang.
Wat is Walcheren schoon en hoe volkomen verdient 't den
eerenaam „Zeeland's tuin", maar dan moet ge niet met
gevaarlijken haast langs de hoofdwegen jakkeren, begeef u
naar de knusse landwegjes die zich vlak voor u uit verliezen
in het sappige groen der bebloemde weiden, of naar de rust
van het woud met hoog boven u de eeuwige fluistering der
ritselende kruinen. Wandelen is een genot waarvan de
weelde dikwijls verloren gaat omdat er nog altijd menschen
zijn die meenen dat alles wat buiten groeit en bloeit, per
soonlijk bezit is, en die maar niet schijnen te kunnen begrij
pen, dat een bloem geplukt en 'n tak afgesneden moet
worden. Als van-geen-maathouden-wetende kinderen vallen
ze op de bloemen aan die ruw-weg afgetrokken worden en
tot 'n grooten bos vereenigd. Maar zon en wind doen zich
gelden, de bos wordt lastig om mee te sjouwen, bovendien
heeft ze haar frischheid verloren, en wat voor eenige uren
door hebzuchtige vingers verzameld werd, wordt achteloos
weggeworpen. Geen oogenblik ware vreugde heeft men er
van gehad en nu ligt het daar als 'n ergernis voor velen.
Er is geen enkele reden om van 'n blijde wandeling niet
wat bloemen mee naar huis te dragen. Maar doe het dan
op den terugtocht en. met mate. Dan zal die lieve last
niet lastig zijn, maar ons thuis nog eens doen herleven de
pracht van die zomersche wandeling, en haar vreugde mee-
deelen aan hen die niet mee konden.
Als de Meidoorns bloeien zweeft om de landen 'n blanke
wade als smetlooze kant. waarvan de doordringende geur
den omtrek vervult. Lieflijker dan de statige pracht van de
seringen, en bescheidener dan de praal van den gouden
regen is de eenvoud van de Mei. 'n Paar takken zijn reeds
voldoende om er 'n vaas prachtig mee te vullen en ons te
herinneren aan vroeger tijden toen 'n voltooid bouwwerk
met een Meitak gekroond werd.
De Meidoorn kan ook in onzen tuin een vorstelijke ver
schijning zijn en in den strijd met nieuwe cultuurproducten
heeft zij zich staande gehouden. Laat haar zoo mogelijk vrij
uit groeien, het geheel zal er des te mooier om zijn. Dat ver
tellen ons de vrij staande exemplaren in het vrije veld wel,
maar ook als ze zich tot 'n beschutting schenkende haag
rond de weiden aaneenschakelen, zijn ze vol schoonheid,
totdat.
Vroeg in den zonnigen morgen stonden we bij een schit
terenden Meidoorn, waarvan de sneeuw-blanke bloesem
pracht nog ongerept was. Van uit de verte kabbelden de fijne
klanken van 'n dorpsklokje in zoo heldere klanken alsof
de tijd in gouden munten werd uitgeteld. Er was 'n stille
blijdschap rondom ons. Maar tegen den avond, toen we nog
even dien gaven pracht wilden bewonderen, hadden de „lief
hebbers?!!!" er wild de takken afgescheurd en wij vonden
slechts 'n droevig wrak. Zoo'n ontgoocheling kan 'n koste
lijke dag bederven, als 'n weerbarstige scheur in 'n meester
lijk schilderij, die ook na zorgvuldige bewerking zichtbaar
blijft.
Als de Meidoorns bloeien bekruipt ons allen de lust er
iets van mee te nemen. Er is genoeg, meer dan genoeg. Maakt
dat het wellicht moeilijk matig te blijven?
Bedenk, wat je te veel meeneemt, wordt onderweg weer
achteloos weggeworpen; pluk daarom niet meer dan ge als
'n lieve herinnering mee naar huis kunt dragen, want dat
alleen kan een volkomen voldoening schenken.
G. BUDDE.