UIT EEN JEUGD
Herinneringen aan Zeeland
Banketbakkerij „De Guide Pompe"
R. A. BASTIAANSE, MIDDELBURG
Bonbons
Fondant
Chocolaad
Bruidsuikers
Zuurtjes
ONS ZEELAND
7
2) Van Meteren, fol. 408a. De la Rue, bl. 201. Dr. J. P.
Arend Algem. Geschiedenis des Vaderlands, voortgezet
door Mr. O. van Rees, A'dam i857, D. Ill St. II, bl 125-
126.
8) Van Meteren, fol. 408b. De la Rue, bl. 201-202.
Vgl. Arend, bl. 170 noot 3.
r') Van Meteren, fol. 430c. Swaluwe, bl. 141-143. Arend,
bl. 170-171.
Van Meteren, fol. 468a-b. De la Rue, bl. 202. B. Hun-
nius Het Staatische Vlaanderen of de Zeeuwsche Buise
enz., bl. 47. Swaluwe, bl. 147-152. H. Q. Janssen en J. H.
van Dale Bijdr. tot de Oudheidk. en Gesch., inzonderheid
van Z. Vlaanderen, M'burg 1856, D. I bi. 99. Arend, bl.
190-191. (F. Nagtglas) Zelandia Illustrata D II, bl. 465-466.
7) Swaluwe, bl. 151.
Van Meteren, fol. 468b. De afbeelding van dezen pen
ning kan men o. a. vinden in het Gedenkboek, uitgeg. ter
gelegenheid v. h. anderhalve eeuwfeest v. h. Z, Gen. der
Wetensch. M'burg 1919, bl. 78. Zie ook aid. bl. 93.
Oud-Holland. Nieuwe Bijdr. voor de Gesch. der Ned.
Kunst, Letterk., Nijverheid enz. 15e Jaarg. (1897) bl. 93.
Archief, uitgegeven door het Z. Genootschap der We
tenschappen. 1913, bl. 43, 126.
door
JAN R. TH. CAMPERT.
XXXIII.
Er zijn bergen en bergen, heuvels en heuvels.... maar
dit is op de dingen vooruit loopen. Vooreerst zijn wij nog
diep onder den indruk van de aardige, gastvrije Zeeuwsche
en van de warmte die laaiend neerstort over deze witte,
brandende wegen.
Langs de slootkanten staat hier en daar wat laag hak
hout, het gras van de bermen ziet grijs van het stof. En ge
zoudt resoluut en onmiddellijk een kapitaal neertellen voor
een schaduwrijk plekje, ergens waar dan ook. Al was het
in het Vondelpark op Zondagmiddag. Maar het is er niet
Berusten wij en sleepen wij ons steedsch lijf verder langs
dezen zon-overgoten weg. Woorden worden er niet meer
gesproken.
De conversatie zooeven moeizaam gevoerd op de boer
derij, roofde op dat gebied ons laatste staaltje energie. Wat
er nog rest hebben wij noodig, hard noodig om de tramhalte
Boudewijnskerke te bereiken. Het heeft niets met een kerk
en niets met een Boudewijn te maken. Althans nü niet
meer Hoe het vroeger was, weet ik niet U moet zich van
Boudewijnskerke niet al te veel voorstellen. Het zou 'n
fata morgana kunnen zijn, een fictie. maar toch niet hee-
lemaal, want de tram, het goedaardig, puffend trammetje
met z'n gewichtig getoeter, stopt er. Heüsch En dus is
het géén fata morgana en géén fictie, maar realiteit. Een
héél klein beetje realiteit.
Eén boerderij, die staat er en die staat er al zoo lang als
ik het mij kan herinneren, al zegt dat niet veel en een
tramhuisje waarop met zwarte, groote, zware letters Bou
dewijnskerke Buuskaêrke heet het eigenlijk en dat
is erde vluchtheuvel. Daar blijft het dan ook ver
der bij.
Daarmee ben ik onvoorwaardelijk uitgepraat. Het is ge
noeg Als er een tramhalte is komt er ook een tram. Waar
heen kan mij niet schelen, maar ik heb tabak van deze
warme marteling, die wandeling heet. Ik wil ergens zitten
met een groot glas koel vocht en in de schaduw. De rest
interesseert mij niet meer.
Staat het koren zoo mooi en is het uitzicht zoo onverge
lijkelijk Het laat me koud met deze temperatuur, al klinkt
het onwaarschijnlijk. En wat die reusachtige, groene mols
hoop beduidt
Daar moogt u anders niet met zooveel minachting over
spreken. Dat is een kostbaar restant, een waardevol over
blijfsel, een héél museum op z'n eentje Jawel, ik weet er
alles van Er grazen nu vredig en minzaam eenige logge,
loome koeien, die dezen vluchtheuvel eigenlijk onteeren
Maar vroeger was dat anders, wanneer tenminste wat men
mij, goedgeloovige, vertelde waarheid bevat.
Dit voorwerp, dames en heeren, deze groene molshoop,
gelijk gij het nonchalant wist uit te duiden, stamt nog uit
den tijd der Batavieren.
Toen het Walchersche land nog open en vrijwel onbe
schermd lag voor het geweld van de zee, toen nog geen
Westkappelsche dijk het dreigende water tegenhield, toen
de zee wild en onstuimig, vrijelijk en onbelemmerd bin
nen kon stroomen, vernielend wat haar op den weg kwam,
akkers en woningen.
En de angst zinderde door de nederzetting als het gevaar
begon te dreigen. Uit hun stulpen kwamen zij aangerend in
den donkeren, kouden nacht, alleen het aller-noodigste met
zich voerend een paar geiten, een paar potten met water
en voedsel, en huiden die hen zouden beveiligen tegen een
al te nijpende koude. Zwijgend, somber en in zich-zelf ge
keerd gingen zij den aangewezen weg. Er was immers tóch
niets tegen te doen
Verzet zou niet baten
En tegen den tijd dat de dreunende, beukende macht der
wateren het hoogst was gestegen en zij zich een doortocht
hadden weten te baanen dwars door en over de armzalige
aangebrachte beschuttingen stond er op dién vluchtheuvel
een verkleumd troepje menschen, dicht tegen elkaar ge
kropen, weggedoken onder de veilige warmte der beesten
vellen en hun van vrees verstarde oogen zagen hoe snel en
zeker het duistere water aanrolde, verwoestend en vernieti
gend, nèmend en heerschend tot het spoelde om den voet
van hun toevluchtsoord, totdat de uitvloeiende golven vra
ten aan dit laatste hun gebleven domein. En dichter kropen
zij bij elkaar, dieren en menschen en vroegen bescherming
en hulp van hun goden, die de onze niet meer zijn al zijn wij
toch nog maar menschen gebleven en niet zoo héél veel
veranderd ondanks vouwen in onze pantalons en rouge op
onze wangen. En als de dag aanbrak laat en flauwtjes sche
merend aan den horizon, trok langzaam het water terug en
daalden zij af, om opnieuw te beginnen hun rusteloos en
bedreigd bestaan.
Het is een mooi verhaal als het waarheid behelst en
daar hoor ik de tram en dat zotte, hijgende getoeter. Als
muziek klinkt het mij in de ooren. als muziek.
Langeviele K 404 - Telefoon 459