17 ONS ZËkLAND COPYRIGHT H; B BOX 6 COPENHaG£> Adamson houdt van een zeer scherpe vouw in zijn broek naar de klok gekeken, want het zou wel niet lang meer duren. Haar man, die uit 't land moest komen, zou hen meteen even afhalen aan de tram. Eigenlijk zag ze er wel 'n beetje tegen op, want dien neef had ze wel eens vluchtig gezien, maar z'n vrouw nog nooit. En dit zou natuurlijk wel zoo'n stadsdame zijn met van die fijne manieren, en die het ginds in Rotterdam veel rijker hebben dan zij in hun eenvoudig huisje hier. Zoo peinzend stond zij de fijne runderlapjes te braden, die ze voor deze gelegenheid bij den slager gehaald had. Natuur lijk had zij wel varkensvleesch in de kuip, maar dit was toch eigenlijk niet versch en daarom wilde ze dit die men- schen niet voorzetten. Terwijl ze zich, voor de zooveelste maal, afvroeg, of ze nou toch werkelijk niets vergeten had, werd met een luid geraas de deur open gesmeten en kwam de kleine Andries binnenstuiven, die juist uit de school kwam. „Dag moeder, mag 'k 'n babbelaer Vóór dat de bengel het laatste woord dezer vraag uitgesproken had, was het zoetige onderwerp reeds uit het potje in zijn bezit overge gaan en begon hij z'n aandacht te besteden aan hetgeen er gegeten zou worden. „Dag Andries, wat binne je klompen weer onder de slik Pas op da'j vandaege je eige' niet te vuul maekt, in loöp noe 's gauw nae' Eintje eten bakker om 'n 'oallef pond koek jes, mè' je eet d'r geên eêntje van op, verstaen Hoewel Andries gewoonijlk deze karweitjes zeer veraf schuwde vertoonde hij nu een verdachten ijver om zich van de opdracht te kwijten. En onderwijl de jongen naar den bakker was en buiten gewoon lang weg bleef, kwam vader met de gasten, de dorps straat reeds binnen gewandeld. Het waren de eenigste passagiers, die het stoomtrammet je voor het dorp aangevoerd had en daarom mochten zij zich verheugen in de onverdeelde belangstelling van de zijde der inboorlingen. Stiekem werd menig gordijntje terzij geschoven om die vreemde lui te bespionneeren. En op de vraag „kiek 's welk vrimd vólk zou Arjaon dae' noe bie 'm werd haastig de waschtobbe in den steek gelaten om die ongewone wezens te aanschouwen. De begroeting, na aankomst in het huisje van Kee, was allerhartelijkst, en na de overtollige kleedingstukken van haar logé's in ontvangst te hebben genomen, uitte Kee al aanstonds haar bewondering voor de mooie japon van nicht en informeerde belangstellend, of ze die dunne zijden kousen nou ook in den winter droeg. En vader Arjaon, die eenigszins zwaar op de hand was, schudde vermanend het hoofd bij de aanschouwing van het geonduleerde polka-haar van de Rot- terdamsche, en zei: „nichtje, nichtje, pas toch 'n bitje op, want 't is al ijdelheid Gelukkig voor nicht, die dezen oratorischen zin blijkbaar niet goed begreep, kwam Andries met de koekjes binnen, welke hij met 'n teedere schroomvalligheid op de tafel depo neerde. Na, door vader gesommeerd te zijn, om eerst z'n pet af te nemen, gaf hij neef en nicht, met een bedremmeld gezicht, een hand, en beantwoordde schuchter de hem ge stelde vragen. De knaap moet voorts dien dag wel tot de overtuiging gekomen zijn, dat de goden mèt hem waren, want moeder maakte geen aanmerking op de geringe hoe veelheid koekjes en gaf hem, eenige uren later, ook geen standje toen hij met 'n gebroken klomp thuis kwam. Nadat de gasten, onder het genot van een kopje koffie, eenigszins van de vermoeienissen der reis bekomen waren,

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 15