6 ONS ZEELAND gevecht ten koste van veel volk door de Spaanschen bemach tigd en hersteld. Eveneens veroveren de laatsten de sterkte bet Hoofd, tusschen Zierikzee en Borndam gelegen, waarbij echter de Peralta en zestig van de zijnen het leven laten. Brouwershaven geeft zich dan zonder slag of stoot ever. De bezetting werpt hiervan de schuld op een deel der inwo ners, die weigeren te vechten, daar zij tot den Katholie ken godsdienst behooren. Ondertusschen is echter door de Spanjaarden een tocht ten uitvoer gebracht, die wel genoemd mag woren een der merkwaardigste en zeldzaamste uit den heelen tachtigjari- gen oorlog. ,,Het is overal de roerende teekening van het schrikkelijkste gevaar, van het dapperst ondernemen, van het moedigst lijden en volharden, van de luisterrijkste ze- genpraal. We gevoelen er in ons opgewekt beurtelings door schrik, bewondering, mededoogen en, kunnen we voor eeni- ge oogenblikken vergeten, dat de overwinnaars Spanjaarden zijn, we zullen deelnemen aari de stem, welke de heugelijke en glansrijkste overwinning toejuicht,4) En 'n ander zegt ,.Wij moeten recht laten wedervaren aan de stoutheid en onbezweken moed der Spanjaarden, die zich zoo gewillig aan de hachelijkste onderneming waag den en zich aan een gevaar blootstelden, welke den stout moedigste kon doen schrikken en bezwiiken zij immers had den met water, slik, viiandig vuur en den nacht te kampen maar daarom", voegt hij er aan toe, „moet men zich ver wonderen, hoe de prins van Oranje en de Staten tegen zulk een onverschrokken vijand durfden en konden vol houden," 5) Maar erger nog dan de soldaten, zijn de bewoners van het platteland er aan toe, die van twee kanten, zoowel van Spaansche als van Geuzenzijde aan roof en moordzucht bloot staan. Geen wonder dus, dat wij in een geestig Geuzendicht de boeren van die dagen hooren klagen Waar zullen wij toch blijven, Wij boeren klein en groot Ons koeien ziet men ontdrijven, Wij worden bijster en bloot. De Spanjaard wil ons henken, Als wij den Geus bijstaan. De Geus, die ons gaat krenken Als we bij den Spanjaard gaan. En 't mag wel een schralen troost zijn, als de dichter die hun nood wel weet te schetsen, hen met de gedachte aan den algemeenen nood wil zoet houden, waarvan zij volgens hem hun gerechte deel hebben. Wat wilt gij toch veel klagen, Gij boeren allegaar, Dat gij alleen moet dragen, Dit bitter lijden zvyaar Maar neen, giji zijt het niet alleen, De stadsmao is ook in 't geween. Het is aan alle ziij Dus laat uw klagen. In deze dagen, Daar en is niemand vrij. Erger nog maakt hij het, door stadsman en boer er op te wijzen, dat het per slot van rekening allemaal hun eigen schuld is, dat zij zooveel te lijden hebben z. i. waren zij te hooghartig en te rijk en daarom is het nu God, die hen met roeden kastijdt Wat willen wij veel zeggen Laat ons lijden met geduld Als wij 't wel overleggen, Is 't meest ons eigen schuld Wij waren hoogvaardig ende rijk, Wij leiden over met practijk, Om ons naasten te verraen Dus wil de Heer, naer Zijn begeer, Ons nu met roeden slaan Nu, en aan die roeden, al of niet verdiend, daaraan zou het vooreerst niet ontbreken Geus en Spanjaard droegen daar beiden zorg voor De tocht zou echter slechts ten deele aan het doel be antwoord hebben, als Zierikzee, waarop men het in 't bi zonder gemunt had, niet werd bemachtigd. Binnen de stad zijn velen Spaansgezind en uit hun naam zien wij Kaspar van Vosberghen, Hoog Baljuw en Rentmeester-Generaal van Zeeland beooster Schelde met twee aanzienlijke vrienden de Spaanscbe legerplaats binnenstappen, om over de overgave der stad te onderhandelen. Mondragon tfeeft hem dan op zijn verzoek brieven van vrüge^ide naar de Schepen, die op de Schelde liggen, om de bevelhebbers ervan voor zijn plan te winnen. Terugkeerend verzekert Vosberghen, dat zij het met de be manningen eens zijn en nu slechts daar in de stad verslag van behoeven af te leggen, om directe onderhandelingen te kunnen openen. Men laat hem en zijn gezellen dan vertrekken, doch ver neemt niets meer van hem Wat toch is het geval Daar Vosberghen een vrl; Geleide naar de vloot krijgt, maakt hij zich dit ten nutte, om Zierikzee veertig kleine booten met manschappen en levensmiddelen te doen toekomen. Hierdoor vatten de burgers weer moed en Oranje wan hoopt er niet aan de stad te behouden.7) Over de houding van Vosberghen is in die dagen heel wat stof opgewaaid sommigen beschouwen hem als een goed patriot, die de zijnen getrouw bijstaat, anderen beweren, dat hij het met de Spanjaarden houdt. In een volgend hoofdstuk hoop ik daaromtrent een en ander mede te deelen. (Wordt vervolgd). B Van Vloten Ned. opstand tegen Spanje, Dl. II, 23. B Dr. E. T. Kuiper Geuzenliedboek, Dl. I, bl. 253. 3) Van Vloten Dl. II. bl. 23. Strada, de Bello Belg. Lib. VIII bl. 472481. Dr. E. B. Swalue Daden der Zeeu wen, bl. 8287. 4) Filips van Marnix Dl. I, bl. 298. Rachfahl Wilhelm von Oraniën T II, bl. 131. s) Ned. Geschiedzangen, Dl. II, bl. 161. 7) Archives T V, p. 306311. REIZEN IN DE OUDHEID. Eenige korte geapprobeerde remediën, dienstig voor alle personen, die eenige ongemak op de Reise overkomen. Dewijl het dikwijls gebeurd, dat men in 't Reisen van de koorts, buikpijn, de loop, hoofdpijn en andere ongemak ken meer, overvallen word, en dat men niet altijd overal tot zijn gemak gerieft kan werden, hebben wij het zeer dienstig geoordeeld hier eenige geapprobeerde Remediën bij te voe gen, die een ieder reiziger voor weinig geld bekomen, en daar hij naast God, hij zeiven mee helpen kan. 't Gebeurd menigmaal, dat men door de koude lugt te scheep, in schuiten of op wagens het kolijk of winden komt te krijgen, zoo laat aan de eerste Herberg daar gij aankomt, wat France wijn met notemuscaat en wat oranjeschellen op het vuur zetten, en drinkt dat warm in. Of haald een vieren- deelloots Philonium Romanum, bij een Barbier, drinkt dit in met wat Anijswater: gij zult verligting krijgen. Door de heete zon en het hotsen van wagens komt dik- maals te gebeuren, dat u neus aan 't bloeden geraakt: neemd dan alleenig een stuk krijts in u handen: of drukt een duit, of een boon tegen het voorhoofd aan; of neemd het af- schreepsel van een kopere ketel, steekt dat met wat pluksel van linnen in de neus; sommigen laten het bloed wel op een gloeiend ijser druppen; of men giet wel een kopje kout

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 4