HET FEESTAVONDJE
ONS ZEELAND
19
COPYRIGHT PI0 00X6 COPENHAGEN
Adamson's vijand haalt weer een streek uit.
der „vergeten engelen der wrake". Bij den hemel, ik wist
niet dat het mogelijk was
Ik, die haar evenals gij aanbad als de godin der vreugde,
als de godin van den lach, méér, ik, die haar wist de lach
zélve, ik voelde den vloer onder mij verzinken van schrik.
Wat was er gebeurd? Wie had haar dat aangedaan? Wie
waagde het ons te berooven van onze laatste illusie dat
Baby Astor, de lachende Astor, onsterfelijk was, vér ver
heven boven ons aardsche wormen? Wie had haar zoo diép
geraakt, dat zij haten kon als wij? Wie, wat, waarom, en.
hoé?
Op dat oogenbblik ging de deur zacht open en stak Fifi,
het kamerkatje, het hoofd om de deur „Madame, daar
is Marianne met den nieuwen hoed, hij was toch nog niet
verkocht aan Mme de Fontenois
Toén begreep ik. Mme de Fontenois was haar éénige
rivale, Beatrice de Fontenois had Baby Astor kunnen zijn
als Mr. Vernon maar gewild had
Ik keek naar haar, maar zag haar niet dadelijk. Wonder
lijk, het vuur bleek niet ganschelijk gedoofd, bet smeulde
nog. Eerst toen de kleine schemerlamp ontstoken werd,
zag ik Baby Astor liggen op de met kussens overstroomde
rustbank. zij lachte
Ik ben gevlucht sindsdien zag ik haar niet meer ik kan
haar lach niet uitstaan, ik heb geen vertrouwen meer in haar
lachen nog draait deze aarde Ik ben een illusie armer.
Never mind, dat komt meer voor, maar ik heb aan men-
schenkennis gewonnen. Voor mij bestaat de lachende Astor
niet meer en gij, als ge dit gelezen hebt, gaat zien en onder
vindt dat zij óók voor u niet meer bestaat.
Ik ga een brief schrijven aan Mr. Vernon, haar beklagens-
waardigen directeur en echtgenoot en zal hem aanraden
haar als een der wraakgodinnen in de hemel mag
weten welke tragedie van den een of anderen Griek te
laten optreden Het zal hem misschien voor een bankroet
bewaren.
door
J. P. B a 1 j
Toen Gerard haar, zooals altijd, wanneer hij thuis kwam,
omhelsde, hield hij Willy langer vast dan gewoonlijk. En
terwijl hij in den zak van zijn colbertje tastte, keek hij
haar lachend in de oogen.
„Alsjeblieft," zei hij, haar een klein doosje in de hand
duwend, „een kleine verrassing."
Haastig verwijderde ze het papier en deed het doosje
open. Het bevatte een fijn gouden kettinkje, voorzien van
een aardig hangertje, bezet met drie fijne briljantjes. Willy
kreeg een kleur van genoegen, en een innige kus beloonde
hem voor zijn geschenk.
„Je dacht natuurlijk, dat ik het vergeten had, plaagde
hij, omdat ik vanmorgen niets gezegd beb. Maar ik vond
het leuker, je vanavond te verrassen met een cadeautje op
den eersten jaardag van ons huwelijk."
Zijn oogen dwaalden over de gedekte tafel, en weer
lachte hij. „Laat maar allemaal staan," zei hij vroolijk, „en
kleed je vlug aan. Vandaag eten we in de stad. Vanavond
is het een feestavond