ONS ZEELAND 5 te Amsterdam. En 't is genoeg bekend „de Fokkers ver- koopen niet, ze vragen zoodanigen prijs, dat niemand er aan kan." In België zijn de badplaatsen bezig in één hand te komen, één groote exploitatie te worden, opgezet en gesteund door regeering, provincie en gemeente. Daar wordt geëxploi teerd, daar wordt een wereldzaak in elkaar gezet, daar gaat „het kapitaal achter, plus de Banque Nationale de Belgique. Knocke groeit Nederland in, de exploitatie waarvan de verlengde arm de Belgische Staat is, groeit Zeeuwsch-Vlaan- deren in. Wij maken een tramlijn, dan groeit ze nog wat gauwer. Ze^groeit tot het land van Cadzand, „den grond van Fokker", wat zal de familie doen voor een Belgisch bod De Nederlandsche Staat moet al dien kustgrond aan de grenzen tegen behoorlijke schadeloosstelling voor de eige naars, onteigenen in het algemeen belang, De Belgische exploitatie mag op onzen Zeeuwsch-Vlaam- schen grond met haar Fransche pénétration pacifique niet komen „VANITY FAIR" „Alles is relatief," beweerde Einstein en de geleerde man had klaarblijkelijk gelijk, want het is nu ruim een maand geleden, dat ik in dit blad een artikel las over Zeeland's Volksleven in den zomer, waarin de schrijver van dat arti kel begon met „Het is zomer in Zeeland Na die inlei dende zin volgde een aaneenschakeling van aandoenlijke natuurgewrochten, zooals bloeiende meidoorns en verblin dende zonnestralen. Ik las toén die doorluchtige bijdrage, terwijl mijn kachel lustig brandde en buiten de onbarmhartig koude wind den roekeloozen voorbijganger in het gelaat schrijnde. Lezer gelóóf mij, ik las, op dat moment, die ko lommen, overvloeiende van bloemengeur en zonnepracht, met betraande oogen en ik was genoodzaakt om met bekwa men spoed mijn tranen af te drogen om te voorkomen dat zij tot ijspegels zouden verstijven. En nü, terwijl ik deze regelen krabbel, is het wérkelijk zomer. Sinds Hemelvaarts dag is er schot in de natuur gekomen. De meidoorns bloeien nü heusch. De wèlriekende adem van madeliefjes en wit-rose boomgaarden lokken naar buiten, naar het land. En bovenal naar Zeeland!.... Wég uit de saaie, muffe „ploerterij". Wég uit het stoffige deinende stadsleven „naar buiten, waar de vogeltjes fluiten, en het zonnetje zoo héérlijk schijnt Ziet, waarde Zeeuwsche lezers en lezers van Zeeuwsche origine, zóó dacht ik er óók over, en daarom vlood ik, op Vrijdag vóór Pinksteren schielijk uit de ,,'Ollandsche stad" naar het Zuiden naar mijn geboorteplaats op Schouwen en Duiveland. Het zijn niét altijd ouders, familie en bekenden, die je terug roepen, terug lokken uit het woelende, en wél steeds afwisselend, stadsleven. Néén het is bovenal de rustige, eenvoudige werkelijkheid van het plattelandEen drang om weer eens menschen te zien in hun stillen een- youdMenschen, niét met glimmend' krakende boord jes en pantalons, die veel op scherpsnijdende messen gelij ken niét met bepoederde wangen, geschilderde lippen, en duizelingwekkend hooggehakte schoenenEen drang om eens bevrijd te zijn van misselijk kleingeestige, tóch intellec- tueele collega s. Nou eens geen pafferig bleeke gezichten te zien met uilebrillen, die als miniatuur broeikassen op doodskleurige neuzen kleven, doch gebruinde, gestoppelde, markante koppen. Koppen, die Jan Toorop waardig vond om ze, met kunstenaarshand, te vereeuwigen. En toen ik dan ook, op dien Vrijdagavond voor Pinkste ren, de zware Zeeuwsche klei onder mijn voeten voelde, waren metéén verdwenen de groote-stads-conventies was ik weer een Zééuw. En waarachtig, het doet je goed, die ongekunstelde hartelijkheid te ondervinden van familie, vrienden en bekenden. Wéér eens te kunnen kletsen in je moêr's taal. Soms doet het je wel 'n beetje vreemd aan, wanneer ze, met 'n blik op je kleeding, -- die immers on berispelijk en volgens den laatsten snit is zeggen „Jie eit dae' ginder mé 'n goed baentje ouwen 'eêr". Het is dan misschien met gerechtvaardigden trots wanneer je toestem mend antwoordt, doch meteen zie je weer die schrille tegen stelling tusschen het mooie schijnleven in de gróóte stad en de openhartige eenvoud van je geboorteplaats. Maar kom, ik wil de lezers niet langer vermoeien met per soonlijke opvattingen, doch liever iets gaan schrijven van vroolijker dingen, die ik op het ziltige eiland wedervaren heb. Het is dan, naar aanleiding van het meergenoemde ar tikel over het Zeeuwsche volksleven in den zomer, waarin hoofdzakelijk gesproken werd over Zeeuwsche kermissen, dat ik u eens iets van zoo n kermis wil vertellen. Voor hen, die dit nog niet weten, mag hier medegedeeld worden, dat het op den tweeden Pinksterdag gewoonlijk kermis is op Schuddebeurs. En aangezien, sinds de laatste jaren, dit de eenigste Pinksterkermis is op Schouwen en Duiveland, behoeft het geen betoog, dat de jonkheid, die het leven van den rozigen kant beziet, van heinde en verre samenstroomt om zich te storten in den roes der kermis vreugde. Ik wil niet beweren ,dat het met dezelfde bedoeling was, toen wij op onze velo's naar Schóddebözze peddelden, doch thans rest mij slechts te bekennen, dat ook wij kermis ge vierd hebben al was het slechts in bescheiden mate. De uit drukking „kermis vieren" is voor meer dan één uitlegging vatbaar. Sommigen denken, bij het zien van deze woor den, direct aan zwelg- en braspartijen en gaan daarom, uit principe, doch hoofdzakelijk wegens godsdienstige overwe- gingen, niét naar de kermis. Deze categorie van menschen kan ik hier mededeelen, dat zij, die zich aan genoemde euveldaden te buiten gaan, hiervoor niet speciaal een ker mis noodig hebben, doch van élke andere gelegenheid ge bruik maken om zich te bedrinken. Wat voorts de kermis vermaken op zichzelf betreft, hierin zal ieder redelijk- en humaan denkend mensch niets kwaads zien, terwijl de andersdenkenden zich mogen verheugen over het feit, dat de kermissen langzamerhand, doch zienderoogen, overal verdwijnen. Lezers, ik ben een optimist, die het leven van den vroo- lijken kant beziet (hoe zou ik er anders toe kunnen komen om over een ijdele kermis te schrijven?), en daarom vond ik het prettig de talrijke jongelui te zien, die uit alle hoeken en gaten van het eiland, op vele en velerlei vehicles, samen gekomen waren en Schuddebeurs, als een deinende men- schenzee, overstroomden. De krabbelaar dezer doellooze regelen mag er zich op beroemen voor zoover men zich hierop beroemen kan - reeds groote kermissen meegemaakt te hebben, als hij terug denkt aan de altijd-toegankelijke („eeuwig-durende" is zoo'n gewaagde uitdrukking kermis van Coney Island, en dan de kermis op de Nenijto, verleden jaar te Rotterdam, was ook niet voor de poes. Maar tóch, de schilderachtigste en vermakelijkste kermis vindt men altijd weer op het platte land, al zijn er dan niet zóó veel spullen.... Of is het misschien niet koddig een kerel, met 'n Goliath's-figuur, in een alles-vernielende houding, te zien staan voor de Kop- van-Jut. en als dan de hamer, met geweldige kracht neêrkomt en toch alle knalpunten niet bereikt zijn, dan is het vermakelijk de zonderlinge teleurstelling op het gelaat van den reus waar te nemenEn nogmaals wordt de imposante hamer in de eelt-vuisten gekneld en met sner-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 3