VICTORIA-WATER ONS ZEELAND 'X'vï- AARDENBURG 5 ren Integendeel. Doch in een weekblad moet men zich nu eenmaal beperken, en wat het zwaarst is moet het zwaarst wegen. X Toen het, nu circa een jaar geleden, bekend werd, dat Breskens plannen had zich tot badplaats te ontwikkelen, hebben velen in Zeeland over het initiatief een weinig gela chen. Wij hebben toen onmiddellijk geadviseerd „Lach niet te vroeg, wie het laatst lacht, lacht het best". We hebben daarbij tevens het initiatief van de inwoners van Breskens geprezen. Geruimen tijd hoorde men niets meer van de plan nen, en vermoedelijk hebben sommigen gedacht, dat ze op gegeven waren. Dit is niet het geval geweest. Zaterdag j.l. is de badplaats Breskens op eenigszins officieele wijze ge opend. Groot is Breskens nog niet, en de badgelegenheid is nog bescheidener. Doch dit zegt niets, want groei is moge lijk als slechts de omstandigheden gunstig zijn. En dit zijn ze in Breskens. Menige flinke badplaats in ons land en in België is minder door de natuur gezegend dan Breskens. We hebben dan ook alle hoop dat in den loop der jaren onze jongste Zeeuwsche badplaats tot een gezocht vacantie-oord zal uitgroeien. Onze hulde nogmaals aan de voormannen die de badplaats in het leven riepen, en die het Belgische voor beeld zoo goed begrepen. Alleen zouden we de ondernemen de mannen willen adviseeren: „Tracht door stichting van een N.V. veel geld bijeen te krijgen voor reclame en voor den bouw van flinke hotels". Geld kan de ontwikkeling van een badplaats, die anders meestal zeer langzaam gaat, een snel ler verloop doen hebben. Ook wat dit betreft kunnen we in België nog wel een en ander leeren door JAN VERMEER. Als klimop aan een boom, zoo hecht heeft de legende zich aan de historie dezer eeuwenoude stad vastgehecht, verbeelding en werkelijkheid zijn in haar zoo vergroeid, dat de een onmogelijk meer van de ander te scheiden is. Hun nen, Vandalen en Noormannen zouden haar gebouwd heb ben, de stad die zij Rodenburg noemden, maar die de zee overstroomde en vernielde. De geslachten die volgden, bouw den haar weer op. Een oud middeleeuwsch handschrift noemt haar de hoofdstad van Vlaanderen, en de oude kroniekschrijver Burelineus getuigt, in het eerste boek vari zijn jaarschriften, dat onder de regeering van Olotanius V in de landstreek van Vlaanderen de stad Rodenburg of Aardenburg de moeder der steden is. Zij bezat, wanneer we dezen geschiedschrijver mogen gelooven, een ruime haven, waarin wel zeshonderd schepen konden liggen. Ten oosten en ten zuiden was zij met aanzienlijke forteressen versterkt, tot afweer van vijandelijke aanvalllen. Vier poor ten gaven toegang tot de stad waarin men een kerk en twee kloosters, vijf marktpleinen en meer dan honderd straten aantrof, Hooge muren, van groote, grauwe steenen gebouwd, zoo zwaar dat men ze nauwelijks kon dragen, omringden en beschermden haar. Zoo zou Aardenburg zich in de vierde en het begin der vijfde eeuw vertoond hebben. Toen Karei de Schoone echter, omstreeks het jaar 431, den geheelen zeeoever van Vlaanderen verwoestte, viel ook Aardenburg aan deze mas sale brandschatting ten offer. De stad schijnt herbouwd, maar enkele eeuwen later nogmaals verwoest te zijn, althans lezen we dat Boudewijn de IJzeren, eerste graaf van Vlaan deren, in 846 Brugge opbouwde uit de puinhoopen van Aar denburg. Al heel spoedig schijnt de stad zich echter ook na deze verwoesting weer hersteld te hebben tot een door den koophandel machtige en vermaarde plaats, die evenwel nog onder de regeering van denzelfden graaf Boudewijn, tus- schen de jaren 863 en 870, wederom verwoest werd, ditmaal door de Noormannen, onder aanvoering van hun leider Vlastinges. Hetzelfde lot trof toen geheel Vlaanderen en het Land van Cadzand. Maar ook van deze ramp herstelde het levenskrachtige Aardenburg zich weer. In het jaar 940 bouwde men er een kerk, waarvan de gelijke in geheel Vlaanderen niet gevonden werd, en die op de grondslagen verrees van het door de Noormannen verwoeste bedehuis, door Eligius reeds in 643 gesticht. Deze kerk aan Onze Lieve Vrouwe toegewijd, ge noot sinds 1273 een groote vermaardheid, toen het in de kerk aanwezige beeld der H. Maagd zich door vele won deren begon te openbaren, waardoor van heinde en verre duizenden vreemdelingen, zelfs vorsten, het miraculeuse beeld hun hulde kwamen bieden. In 1294 kreeg zij een kapittel van zestien kannuniken, nadat zij in 1167 reeds tot een domkerk was verheven. In later tijd was zij met kunstig geschilderde glazen gesierd, die nog in een kerk in Schotland te vinden zouden zijn. De legende spreekt nog van drie torens, die hun spitsen boven het kerkedak deden uitrijzen, en van twaalf gouden apostelbeelden, die nog ergens maar men weet niet waar begraven zouden liggen. Aardenburg's Mariakerk kende echter ook dagen van tegenspoed, fn 1383 werd zij, bij een overval van Gente naren, beroofd van bijna al haar schatten. Twee eeuwen later, in 1572, werd ze door de Watergeuzen geplunderd en haar wonderdoend beeld stuk geslagen. In de laatste jaren der zestiende eeuw deelde de kerk in het verval der stad, en toen Maurits in 1604 Aardenburg innam, waren van de Mariakerk alleen nog de muren, enkele marmeren pilaren en twee torens overgebleven. Toch werd ze nog, zoo goed en kwaad als het ging, voor den Hervormden eere- dienst gebruikt, tot ze in 1625 tot den grond toe werd gesloopt. Reeds in 959 werd te Aardenburg een tweede kerk ge sticht, aan St. Bavo toegewijd, het nog bestaande bedehuis der Hervormden. Een jaar vroeger was een weekmarkt inge steld, terwijl in 1268 Margaretha II (Zwarte Margriet), gravin van Vlaanderen, aan de kooplieden te Aardenburg een jaarlijksche vrije markt verleende voor den tijd van vijftien dagen, in gaande 's daags na het feest der H. Drie vuldigheid. Tegen het eind der 13de eeuw, in 1298, werd de stad met bolwerken omringd. In het laatste kwart der veertiende eeuw begonnen don kere tijden voor Aardenburg aan te breken. In 1383 werd de stad door de Gentenaren ingenomen en geplunderd, zóó dat ze na hun vertrek niet veel meer dan een puinhoop was. Wel werd zij ook ditmaal weer herbouwd, maar haar vroegeren luister herkreeg zij nimmer meer. In 1404 werd zij door een watervloed hevig geteisterd. In 1452 kwamen de Gentenaren nogmaals, en staken de stad in brand, en in 1492, het laatste jaar der Hoekscbe en Kabeljouwsche twis ten, onderging Aardenburg hetzelfde lot van de zijde der Sluizenaren. Drie kwart eeuw werd de stad vervolgens voor vijandelijke aanvallen bespaard toen brak de opstand tegen Ruim 40 jaren Nederland ingevoerd

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 3