DE MOFFESCHANS ONS ZEELAND 5 Middelburg's Mannenkoor, dat de vorige week zich voor de radio deed hooren. De heer Joh. H. Caro Directeur van Middelburg's Mannen koor en Muziekcorps. door JAN VERMEER. Vervolg en Slot). Na deze overdenkingen gaan Hondius en zijn gasten zich in het veld vertreden, waar ze de knechts in hun arbeid op het land en in den hof gadeslaan, en vee en veldvruchten in oogenschouw nemen. Niets wordt op deze wandeling over geslagen: het oog van den meester maakt het paard vet. Zoo denkt ook de „casteleynede vrouw van Burgemeester Serlippens, er over, die eiken morgen het eerst opstaat, om knechts en meiden te wekken. Als de morgenpap genuttigd is, gaan de meiden de koeien melken, die vervolgens door de jongens met hoorngeschal of op de tonen van de fluit naar de weiden worden gedreven. Andere jongens voeren de schapen naar de schorren aan de Schelde. De groote knechts begeven zich tot zwaarder arbeid, als ploegen, spit ten of schaapscheren. Ook de „meisens" vinden hun dag taak, terwijl de „vrouwe" zelf zich bezig houdt met den zuivel. In het heetst van het jaar houdt alles een middag slaapje; de boog kan immers niet te lang gespannen zijn. In den winter wordt het vlas gebookt, gezwingeld, en ver volgens door de vrouwen gesponnen. Zoodra het voorjaar wordt, worden stal en schuur schoongemaakt, onderwijl d? wiedsters het onkruid wieden. Eerst komt het vlas op, ver volgens het koren. Met sikkel en pik trekken de knechts naar het land, om den oogst binnen te halen, 't Heetste werk van het heele jaar is echter de zaadoogst, waar mannen en vrouwen beide aan te pas komen. Het zaad wordt op een zeil in het veld gedorscht door de knechts, terwijl de meiden het aandragen, en het leege zaadstroo tot schooven samen binden; vervolgens wordt het gewand, en nog vóór den nacht thuis gehaald. Vervolgens wordt de tarwe geoogst. Als de laatste, gekroonde schoof de schuur binnen gereden is, ver geten mannen en vrouwen de vermoeienissen van den ar beid met het eten van wafels en het drinken van zoet bier. Vaak wandelt Hondius ook langs de Schelde, waar zijn knechts bezig zijn met de vischvangst. Anderen versterken of herstellen de dijken met rijshout, of polderen nieuw land in. Is het laatste gat gedicht, dan wordt een meiboom op den nieuwen dijk geplant, en de kan gaat lustig rond. Natuurlijk bieden zijn vele wandelingen Hondius volop gelegenheid om zijn botaniseerlust te voldoen, en uitvoerig beschrijft hij ons, hoevele en welke zeldzame planten en kruiden er in Zeeuwsch-Vlaanderen worden gevonden. Soms strekt hij zijn tochten verder uit, naar Brabant en Vlaan deren. In de streek van Yperen en in Veurnerambacht, waar de landerijen van zijn moeder gelegen zijn, bezoekt hij dan tevens zijn pachters, over wie hij echter niet erg te spreken is; het is er al net zoo mee als met de menschen in Ter- neuzen: veel beloven en weinig geven. Over Sluis en IJzen- dijke keert hij van zijn Vlaamsche reis terug; te Philippine laat hij zich over den Braakman zetten, om over Mauritsfort weer spoedig de Moffeschans te bereiken. „Den Achsten Ganck" van de Moffeschans heeft tot on derwerp de „Ouffenijngen op 't cantoor." Dit „cantoor" is de bibliotheek van Hondius, zijn welvoorziene boekerij, waarheen hij graag zijn gasten, die er vermaak in scheppen, meeneemt. Al de wijsheid der wereld ligt in zijn boeken besloten, de gansche wereldgeschiedenis, de loop der na tuur, de geheimen van sterren, bergen en mijnen, van stee- nen, rivieren en zeeën, ja van geheel de aarde. Uit zijn theologische biblotheek heeft Hondius evenwel al die boeken geweerd, die menschenwijsheid verkondigen, die niet uit God is. Met zijn boeken beklimt hij zonder vrees de hoogste bergen en bevaart hij den wilden oceaan. Ook van rechts- en geneeskundige werken is zijn bibliotheek wel voorzien, even als van „poesijen' Andere boeken behandelen de gewijde en de ongewijde geschiedenis, weer andere bevatten amou- reuse historiën. Is Hondius met een van zijn vrienden in zijn bibliotheek, dan nemen ze een boek uit de kast, om het tot onderwerp van hun gesprek te maken. Zoo spreken zij meermalen over 's menschen ongelukkigen toestand, verge leken met dien der dieren. Hulpeloos komt de mensch ter wereld, terwijl het jonge dier zich terstond weet te redden. Met arbeid en zweet moet hij zijn brood winnen, terwijl de dieren alom hun tafel gedekt vinden. Het dier kent geen dokter, maar laat zich door de natuur genezen hoeveel kwalen heeft de mensch echter niet, ondanks al zijn voor zorgen Zelfs zijn nabijheid heeft een schadelijke uitwer king immers, welke dieren zijn gezonder dan d° ":,,cchen,

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 3