6
ONS ZEELAND
die in het water leven, ver van den mensch, en welk dier is
ongezonder dan de hond, de metgezel van den mensch
Dan komt de menschelijke hoovaardij ter sprake, waar
het, zoo constateeren Hondius en zijn vrienden, al ver mee
gekomen is.
Welke dief toont met trotsche vreugde het brandmerk op
zijn rug Wat pronkt de dwaze mensch dan met zijn klee-
ren, die hem moeten herinneren aan zijn zondeval. Gods
Zoon, die in een kribbe werd geboren, had zelfs geen steen
om Zijn hoofd ter rust te leggen, en werd in een vreemd
graf begraven. Waarom zouden wij dan niet tevreden zijn
met een rok zonder naad, om de rest van ons geld en goed
aan onze arme broeders te geven
Waarin onderscheidt de Christen zich dan nog van Jood of
heiden Maar Hondius weet maar al te zeer, hoe vruchteloos
zijn klacht is al erkent men de waarheid van zijn woorden,
men zal er geen naad van zijn kleed voor verleggen, want
niemand wil immers de eerste zijn.
En dan 's menschen rusteloosheid en wispelturigheid Dc
een sterft tegen zijn zin en met groote droefheid, de ander
maakt vrijwillig een eind aan zijn leven. De een klaagt over
zijn kinderen, de kinderlooze verlangt er naar. Velen kunnen
nooit een vrouw naar hun smaak vinden, vele anderen zou
den hun vrouw weer wat graag kwijt willen zijn Vooral
deze laatsten vormen een groote categorie, wat geen won
der is, wanneer men ziet hoeveel onberaden huwelijken er
worden aangegaan.
Een andermaal gaat het gesprek over den droomerigen
toestand van het land, over de slechtheid der Roomschen, dc
wreedheid der Spanjaarden, de schiinheiligheid der Weder-
doopers, die Hondius alle haat met feilen haat. En zijn gast
en gastheer moe van lezen en praten, dan bezichtigen ze
de rariteiten, die Hondius overvloedig bezit uitheemsche
gewassen, mineralen, schelpen, zeldzame opgezette vogels,
Chineesche schilderijen, steenen bijlen van vreemde volken,
was en gom van de Indianen, en vele andere dingen, te veel
om op te noemen. Zijn voornemen, hier nog eens een afzon
derlijke beschrijving van te geven, is waarschijnlijk door zijn
vroegtijdigen dood niet ten uitvoer gebracht.
„Wandelinghe naer 't Studeeren" is de titel van ,,Den Ne-
ghenden Ganck". Wanneer de lust tot lezen vergaan is,
rijden Hondius en zijn vriend te paard de stad uit, langs de
Schelde, of naar een der plaatsen in de buurt van Terneuzen,
naar het eerst onlangs, in plaats van het thans vervallen
Sas van Terneuzen gestichte Sas van Gent, of naar Biervliet,
stad met haar roemruchtige verleden, maar die thans door
het geweld van zee en kriig welhaast geheel vernield is, en
waarvan men eerlang zelfs niet meer zal weten, waar ze
gelegen heeft. Biervliet, de stad van Beukelsz., wiens lof
niet zal vergaan zoolang men haring vangt, de stad die door
Bourgondië, Frankrijk en Engeland met vele voorrechten
werd begiftigd, moet de andere Zeeuwsche steden een roep
stem zijn, hoe alle aardsche eer en heerlijkheid vergan
kelijk is.
Vervolgens bezichtigen ze de grondslagen van het kasteel,
dat Alva in de buurt van Terneuzen had willen bouwen, om
de Schelde in zijn macht te houden. De Prins zond echter zijn
schoonzoon Philips van Hohenlohe, die de dijken door liet
steken, en zoodoende het Spaansche plan wist te verhinde
ren, maar tegelijk oorzaak was. dat de zee nog van alle kan
ten het lar.d instroomt. Het gezicht op de Schelde doet Hon
dius denken aan de talrijke zeeslagen, die de Zeeuwsche
stroomen aanschouwd hebben vooral in dan tijd toen Den
Brie1 door de Geuzen werd veroverd, en Vlissingen zich vrij
willig voor den Prins verklaarde. Wel is Zeeland thans een
gezegend land, waar vrijheid van staat en kerk heerschen,
en waar de antichrist verdreven is.
Dikwijls ook wordt, wanneer Hondius vrienden te gast
heeft, vroeg in den morgen de huifwagen ingespannen, en
men rijdt naar Axel, waar het gezelschap zich ten huize van
Dr. Nathans Vay aan de versch gebakken wafels te goed
doet. Den volgenden morgen, nog vóór zonsopgang, vaart het
gezelschap in de schuit naar de stellen, waar men zich met
de vischvangst bezig houdt, 's Nachts trekt men uit op de
konijnenjacht, en bovendien wordt menige watereend ge
vangen in de uitgezette strikken. Ook wordt het aanleggen
van een nieuwen dijk in oogenschouw genomen, maar de
losbandige taal der dijkwerkers jaagt het gezelschap weldra
op de vlucht.
Op een anderen morgen komt het plan op, een speelreisje
te maken door Zuid-Beveland. De Wester-Schelde wordt
dwars overgestoken en bij Baarland staat een overdekte
gereed. Het treft onze spelcrijdcrs, dat er nog zooveel hui
zen verwoest liggen ten gevolge van den strijd met de Span
jaarden. Vermoeid van het rijden, komen zij in „de rijeke
stadt" van Goes wat op hun verhaal, en na een rondwan
deling door de straten en over de wallen leggen ze zich ter
ruste, om den anderen morgen weer vroegtijdig op te staan.
Thans bezichtigen ze den hoogen havendijk en de verster
kingen der stad, waar duizenden schepen langs varen, en de
Goesche markt, die in beiderlei opzicht de grootste is van
„het soute Graefschap". Dan wordt de wagen weer inge
spannen en door het Westen van Zuid-Beveland gereden.
Even buiten de stad, aan haar Westzijde, beluistert men dc
zes lettergrepige echo, en verder gaat de tocht langs tal van
groote boomgaarden en door wel twintig dorpen. Vóór het
vallen van den nacht is men weer in Terneuzen terug, waar
de kok het hongerige gezelschap met een keur van spijzen
opwacht.
Ook van watertochten is Hondius een liefhebber. Over dc
Zeeuwsche wateren, getuigend van den heldenmoed der
Worsten en De Mooren, over het verdronken Reimerswaal,
eenmaal een machtige stad, maar door haar hoogmoed ge
vallen. en thans niet meer dan een mosselbank, vaart men
naar Bergen op Zoom, en steekt vandaar over naar 1 holen,
dat in twee, drie uur bekeken wordt. Langs de rij van forten,
die den vijand moeten afweren, en langs Vosmeer komt men
in het Hollandsche vaarwater. Langs het naar Prins Willem
genoemde Willemstad bereikt men Dordrecht, en van daar
uit gaat de reis naar Geertruidenberg, waar een van Hondius
beste vriendinnen woont, van wie afscheid te nemen zoo
zwaar valt, dat het de vreugde van het weerzien doet ver
geten. Te wagen wordt de tocht voortgezet naar Breda, waar
Hondius met een harden griffe! in een der planken van het
beroemde turfschip enkele woorden grift ter eere van Hé-
raugière, den aanvoerder der onderneming. Over Zeven
bergen, langs Vosmeer en Liefkenshoek. vaart het gezelschap
terug naar het land van Hulst waar Hondius de gast is van
zijn (ons onbekenden 1 vriend Campman, Als Hulsterambacht
vervolgens in oogenschouw is genomen, vaart men weer naar
Terneuzen terug, om op de Moffeschans van de vermoeie
nissen van dit negendaagsche uitstapje tot rust te komen.
„Den Tienden Ganck", die ,,M°rghen-Stont is getiteld,
vertelt ons hoe Elondius, nadat hii zijn morgengebed heeft
gedaan en een hoofdstuk uit den Bijbel heeft gelezen, zijn
wandeling maakt over de Scheldedijken, waar allerlei vogels
de lucht doen weerklinken om hun vroolijk gezang. Soms
ook gaat hij in den vroegen morgen met zijn honden Hylax
en Vooral, op de hazenjacht. Dan wordt het ontbijt genut
tigd, waarvoor zijn hof hem weer een keur van gerechten
levert, en vervolgens brengt hij een uur of vijf, zes bij zijn
boeken door, zijn leermeesters, die hem nog dagelijks onder
richten en nooit boos worden overde „botheyd" van hun
leerling. Vóór den middag ziet men hem nooit op straat, en
evenmin ontvangt hij dan bezoek. Maar nimmer scheidt hij
van zijn studeervertrek, zonder tot God zijn bede en dank
gebed opgezonden te hebben.
Aan het eind van zijn beschouwingen gekomen, ziet Hon
dius, met rechtmatigen trots op zijn Moffeschans en het
leven dat hij daar leidt, en stelt zijn lezers de vraag, of het
wonderlijk is, dat hij Terneuzen voor zijn hof geruild heeft,
en de stad ontvlucht is, om de vrede en de rust van het
landleven met volle teugen te kunnen indrinken. Een vraag,
die wij zeker niet ontkennend kunnen beantwoorden.